Het verzet
ta
ta

             Mia Scholten van den Bergh - Dwangarbeid

a
In Oss werd Mia betrokken bij“ondergrondse activiteiten”. Zij was geen lid van een bepaalde grotere knokploeg of verzetsgroep. Een georganiseerd illegaal werkend groepje was het “driemanschap”. Dit bestond uit Clemens Roeffen, Jan Buijvoets en Mia. Daarnaast had Mia een Duitse propaganda in 1942 verstandhouding met Kees Snethorst die via haar over een uitwijkplek voor de razzia’s beschikte. Vanaf 7 mei 1943 moesten alle mannen van 18 tot 35 jaar zich melden voor arbeidsinzet in Duitsland. Iedereen van deze groep die geen “goedgekeurd” werk in Nederland had, moest zich vervoegen bij het arbeidsbureau. In Duitsland was immers een groot tekort aan werkkrachten omdat de Duitse mannen sociaal verplicht soldaat moesten worden. Alle beschikbare mannen werden gedwongen om in Duitsland in fabrieken als Krupp en Dürkopf en anderen te werken. Na de oorlog bleek dat meer dan 500.000 mannen dwangarbeid hebben verricht. Veel Nederlanders wilden dit werk principieel niet doen voor de vijand in het gevaarlijke Duitsland. Ook waren de huisvesting en werkomstandigheden meestal zeer erbarmelijk. Bovendien was verblijf daar zeker niet zonder gevaar vanwege de aanvallen van de geallieerden op de oorlogsindustrie.

Door die omstandigheden onttrokken velen zich van deze meldplicht. Van ruim 30.000 mannen is ook achteraf bekend dat zij bij deze arbeidsinzet omgekomen zijn. Zo ook Cornelis Leseman, een oom van moederszijde van John van den Bergh, die op 3 maart 1945, 21 jaar oud in Graz, Oostenrijk, bij een bombardement omkwam. Vanwege de grootschalige onttrekking van arbeidskrachten werden er door de Duitsers andere maatregelen genomen. Een manier was daarbij om bij nachtelijke razzia’s de arbeidsplichtigen op te pakken. Tevoren afgezette straten en huizen werden geïnformeerd via het onderstaande
BEVEL en daarbij doorzocht.

Bevel voor mannen in de leeftijd van 17 tot 40 jaar zich te melden voor "arbeid" in Duitsland

Ontsnappen was zonder levensgevaar niet meer mogelijk. Aangetroffen mannen werden in hechtenis genomen en alsnog onder dwang naar Duitsland vervoerd. Hulp verlenen aan hen die zich aan deze arbeidsinzet wilden onttrekken werd aangerekend als een verzetsdaad. Wie hiervoor opgepakt werd door de Duitsers zou zeker de doodstraf hebben gekregen. Een staking om de bezetter tot andere gedachten te krijgen resulteerde in 200 doden en 900 geïnterneerden in Kamp Vught.

Het “driemanschap”, dat zoals eerder vermeld bestond uit Clemens Roeffen, Jan Buijvoets en Mia van den Bergh, pakte dit verzet echter grootschalig aan. Ook kwamen er steeds meer anderen, meestal onbekend voor Mia, die hielpen bij het onderduiken. Clemens Roeffen was werkeloosheids liaison en werkte voor het arbeidsbureau. Hij werkte ook tijdelijk op het distributiecentrum waar hij bij verstrekking van werkvergunningen betrokken was. Hij polste de arbeiders die zich moesten melden, of zij wilden onderduiken. Indien de betrokkene niet naar Duitsland wilde gaan, werd op de rechter bovenhoek van de vergunning met een potlood een “O” geplaatst. Zou de betreffende persoon op zijn besluit terugkomen dan kon deze “O” altijd nog gemakkelijk verwijderd worden. Na het arbeidsbureau ging de betreffende man met het document naar de bevolkingsadministratie in het stadhuis. Jan Buijvoets voorzag degenen met een “O” gemarkeerd document op het stadhuis van vervalste gegevens en verwerkte het in de bevolkingsadministratie.

 

 Oproep van het verzet


De volgende stop was het distributiekantoor waar Mia voor de nodige documenten waaronder stamkaarten met onjuiste namen zorgde, waarmee men zich desgevraagd kon identificeren. Zo kregen zij vervalste papieren, een plaats om te verblijven en werk. Op die manier konden zij ook voor hun familie blijven zorgen; zij stonden immers als zijnde in Duitsland tewerkgesteld geregistreerd. Ook de “O-mannen’ vertrokken met de arbeiderstrein voor vertrek naar Duitsland. Op het perron werden alle arbeiders gerangschikt in achttallen. Bij elke halte waar de trein stopte, werd de samenstelling van deze achttallen echter illegaal gewijzigd. Op tevoren afgesproken stations stapte een aantal “O-mannen” uit. Zij werden op het station opgevangen en naar veilige plaatsen gebracht. De ontbrekende plekken in de achttallen werden direct opgevuld met mannen die bij de betreffende halte instapten. Deze wisseling vond vervolgens bij elke treinstop plaats. Administratief vertrokken deze mannen dus uit Oss met de trein zoals werd verwacht. De aanwezigheidslijsten in de trein waren gemanipuleerd. De uitstappers waren steeds op de voorste bladzijde vermeld, maar deze ongenummerde bladzijde verdween als zij uitstapten, zodat steeds alleen de in de trein aanwezige personen vermeld bleven. Na de laatste tussenstop klopte de uiteindelijke lijst met namen van mensen die ervoor gekozen hadden naar Duitsland te gaan. Deze procedure was het werk van Clemens Roeffen. Hij had het systeem bedacht en het werkte elke keer weer zonder op te vallen.

Razzia’s

Kees Snethorst van de locale politie, die ’s zomers ook badmeester in het zwembad was, speelde de informatie door waar en wanneer razzia’s zouden worden gehouden. Dankzij hem konden honderden jonge mensen aan de nachtelijke “raids” ontsnappen en daardoor aan dwangarbeid. Kees waarschuwde de betrokken mensen en gaf hun ook een “veilig” adres om zich te verbergen voor de nacht. Dat veilige adres was: Van den Bergh’s kistenfabriek. De fabriek van Mia’s vader gelegen achter het woonhuis aan de Molenstraat 44, in de Klaphekkenstraat. Door gebrek aan hout was de fabriek al vrijwel niet meer in gebruik. De laatst binnengekomen jaarvoorraad hout was door de Duitsers in beslag genomen en naar Venlo getransporteerd om er hangaars voor vliegtuigen van te bouwen.

Bovendien woonden in de Klaphekkenstraat vrijwel niemand. De weinige mensen die er woonde waren arbeidersgezinnen die als het donker werd, naar bed gingen. Zodoende viel de avondlijke aanloop niet op. Op de zolder van de kistenfabriek was ruimte genoeg. Elke keer als een razzia aanstaande was, kreeg Mia bericht van Kees en was de ontwijkplaats gereed. Er was door Mia en haar stiefmoeder hooi op de vloer gelegd.

Mia's stiefmoeder

Dit hooi was gestolen van de Duitsers die het in balen op een stuk confisceerd fabrieksterrein hadden gestapeld. Ook waren alle katoen gewatteerde dekens uit huis gehaald en naar de fabriekszolder gebracht. De onderduikers voor een nacht kwamen dan onopvallend via het kleine poortje, die open was gelaten, het fabrieksterrein op. De toegang tot de zolder werd verkregen via een verborgen gat en een ladder die werd ingetrokken zodra iedereen zich geïnstalleerd had. Zij vertrokken weer even onopvallend bij daglicht. Soms waren er meer dan twintig personen in een nacht. Het is nooit ontdekt.







©
Copyright Sion 2002 - 2013
 






 Contact

Credits

Gastenboek

Disclaimer

Home