
|
Philip Schotting - De bevrijding In april 1945, enkele dagen na ons bezoek aan Suhl, kwamen we op een ochtend bij de fabriek en zeer tot onze verbazing werden we teruggestuurd naar ons woonverblijf, dat buiten het centrum - wat hoger op een heuvel - was gelegen. In het centrum van Zella-Mehlis bleken, vreemd genoeg, alle afbeeldingen van Hitler en de vele nazileuzen en attributen uit de etalages van de winkels en hakenkruisvlaggen van de gebouwen te zijn verdwenen. Er heerste een vreemde sfeer. De voorafgaande nachten hadden we wel veel verkeer en lawaai gehoord, kennelijk van terugtrekkende Duitse troepen. Voorts verschenen er sporadisch laagvliegende jachtbommenwerpers van de Amerikanen zonder dat die doelen aanvielen. Op de dag na de sluiting van de fabriek hoorden we 's middags om ongeveer 16.00 uur een enorm motorgeraas, dat alsmaar sterker werd. We gingen buiten staan en staarden in de lucht omdat we dachten dat er vliegtuigen naderden. Toen ontdekten we plotseling, dat er in het dal op vele plaatsen tanks reden voorzien van witte sterren. Dit waren geen Duitse tanks doch bleken al spoedig Amerikaanse z.g. "Sherman-tanks" te zijn (genoemd naar de Amerikaanse generaal Sherman). Er klonken enkele schoten en daarna werd het stil. Vervolgens verschenen er felgekleurde doeken op de tanks kennelijk als herkenningstekentekens om aan de luchtmacht aan te geven, dat het hier om Amerikaanse tanks ging. In looppas rende ik de heuvel af, het stadje in. Ik zag groepjes soldaten met vreemde uniformen aan en grote helmen op. Het kon niet missen dit waren Amerikanen en ze controleerden huis na huis of er Duitse militairen in zaten. Vanuit vele huizen hingen witte vlaggen naar buiten als teken van overgave. Mijn vader had zich bij me gevoegd en we realiseerden ons plotseling dat dit, na 5 jaar onderdrukking door de Duitsers, voor ons de "bevrijding" betekende. We raakten al snel in gesprek met de Amerikaanse soldaten. Het viel hen op dat we goed Engels spraken. We moesten uitleggen hoe we hier in Duitsland terecht waren gekomen. We werden toen overladen met voedselpakketten, waarin zich de heerlijkste dingen bevonden. Mijn vader vroeg om sigaretten en kreeg van alle kanten pakjes Chesterfield, Lucky-Strike, Pall-Mall etc.. Het leek een droom en het was te mooi om waar te zijn. Het zag er nu naar uit dat wij beiden ongedeerd de oorlog waren doorgekomen en van de vervloekte Duitsers gelukkig niets meer hadden te vrezen. Russische en Pools dwangarbeiders veroorzaakten na hun bevrijding problemen omdat ze hun vroegere Duitse bewakers en zelfs de burgemeester van Zella-Mehlis, een fervent Nazi, te lijf wilden gaan. Een Amerikaanse officier, die merkte dat ik zowel Duits als Engels sprak, vroeg mij te onderzoeken wat de oorzaak was van de ongeregeldheden. Ik legde hem uit wat de problemen waren en hij schakelde de Militaire Politie in, die er voor zorgde dat de Russen en Polen geen eigen rechter gingen spelen. De officier vroeg mij naar het lokale hoofdkwartier te komen om verder behulpzaam te zijn als tolk. Ik gaf hieraan gevolg en dit leverde mij naast goed voedsel ook kledingstukken (groene legerhemden- en broeken) op. Ik kreeg zelfs een Amerikaans sergeant zo ver, dat hij in het inmiddels verlaten woonhuis van de familie Wolf, eigenaren van de geweerkolvenfabriek waar we hadden moeten werken, voor mij een paar zo goed als nieuwe schoenen ging ophalen. Na enkele dagen hoorden we vaag artillerievuur. Het leek er zelfs op dat het als maar duidelijker werd en wij besloten uit veiligheidsoverwegingen om uit Zella-Mehlis te vertrekken, richting Nederland. Van de Amerikanen kregen we een brief mee, waarin verzocht werd ons behulpzaam te zijn met het vervoer in de richting van de Nederlandse grens. Dit document kwam ons kwam ons heel goed van pas en zodra we het toonden aan de Militaire Politie van de Amerikanen, werd er prompt een legertruck aangehouden met het verzoek ons een "lift" in de richting van de Nederlandse grens te geven. De hoeveelheid bagage werd als maar groter omdat we van alle kanten spullen zoals sigaretten, voedselpakketten, kledingstukken, etc. kregen toegestopt. Voor mijn vader gold een karton met 100 pakjes shagtabak als het meest aantrekkelijke geschenk. Onder allerlei vreemde omstandigheden moesten we de nachten doorbrengen en zo kon het gebeuren, dat we een nacht sliepen boven op een enorme hoeveelheid opgestapelde, nieuwe soldatenlaarzen met viltkappen, die kennelijk voor het Duitse leger gefabriceerd waren in verband met de verschrikkelijke kou aan het Oostfront. Ook brachten we nachten door in kampen waar zich nog voormalige Engelse krijgsgevangenen of ex-gevangenen uit andere geallieerde landen bevonden, in afwachting van hun repatriëring. Tenslotte arriveerden we aan de Duits-Nederlandse grens in Vaals (Zuid Limburg). Daar vernamen we tot onze grote teleurstelling, dat het westen van Nederland nog steeds door Duitsers bezet was en dat er daar hongersnood heerste. Er zouden - volgens geruchten - veel Nederlanders door ondervoeding zijn omgekomen. In afwachting van de bevrijding van het westen van ons land, werden we in Vaals gehuisvest in het klooster Bloemendaal. Hier waren - tot kort voor onze aankomst - gewonde Amerikaanse militairen verpleegd. Behalve de nonnen van het klooster, die voor maaltijden en dergelijke zorgden, bevond er zich daar ook een staf van plaatselijke ambtenaren die verantwoordelijk waren voor de organisatie met betrekking tot de opvang van de gerepatrieerde. Mijn vader ging al spoedig assistentie verlenen aan genoemde groep heren en draaide tenslotte mee als een volwaardig staflid. Onder de gerepatrieerde bevonden zich diverse sportlieden en een markante figuur was de Haagse bokser Jan Klein (die later na terugkeer in Den Haag zelfs nog kampioen van Nederland in het zwaargewicht werd). Samen met deze Jan Klein organiseerde mijn vader op een zondag bokswedstrijden op een plaatselijk voetbalveld, waarop een boksring werd geplaatst. De hoofdpartij ging tussen Jan Klein en een flink uit de kluiten gewassen Rotterdammer, die ook aan boksen deed.
Deze laatste moest wel het onderspit delven, maar het was een mooi gevecht. Zelf kwam ik in de lichtgewichtklasse in de ring tegen een amateur uit Utrecht en na 3 ronden van 3 minuten werd ik als winnaar aangewezen, hetgeen niet zo vreemd was omdat mijn vader de wedstrijd had geleid als scheidsrechter en had meebeslist wie er winnaar van de partij was geworden. Er werden sociale contacten gelegd in Vaals en zo gebeurde het dat ik thuis kwam bij diverse families - in het algemeen waren dit gezinnen met aantrekkelijke dochters. Met andere jongelui bezocht ik kermissen in de buurt en dat ging dan gepaard met het nuttigen van veel Limburgs bier. Dan in de middag van 5 mei 1945 was er plotseling het gerucht dat de Duitsers in het westen van Nederland zich onvoorwaardelijk hadden overgegeven. In een café luisterden we naar de radio en inderdaad werd er bevestigd, dat ook de rest van Nederland bevrijd was. Het waren Canadese troepen, die o.a. in Rotterdam met veel gejuich als bevrijders werden binnengehaald. Op de dagen kort vóór de bevrijding hadden de geallieerden met vliegtuigen voedsel uitgeworpen boven bezet gebied. Dit was dan ook een dringende noodzaak geweest want de hongersnood in de toen nog bezette gebieden had een dramatische omvang aangenomen en had al verschrikkelijk veel slachtoffers geëist. Niet alleen in Nederland hadden de Duitsers zich overgegeven maar ook in de nog overige bezette delen van Europa. Het eens zo machtige Duitse leger van Hitler had onvoorwaardelijk gecapituleerd. Waar de oorlog nog wel voortwoedde was in Azië. De Japanners waren daar nog lang niet van plan zich gewonnen te geven. In Amerika was er echter een bom ontwikkeld met een ongekende vernietigingskracht. Deze bom was getest in de woestijn van New Mexico en werkte op basis van atoomsplitsing. Met deze z.g. atoombom als stok achter de deur drongen de Verenigde Staten bij Japan aan op overgave, doch daar werd niet op gereageerd. Toen werd er een atoombom op Hiroshima gegooid, welke onvoorstelbaar grote schade veroorzaakte. Praktisch deze gehele stad werd weggevaagd en er vielen duizenden doden. Aangezien dit voor de Japanners nog geen aanleiding was om zich over te geven en ze gewoon vervolgden met militaire acties, werd door de Amerikaanse luchtmacht een tweede atoombom geworpen, ditmaal op Nagasaki. De gevolgen waren ook weer verschrikkelijk en deze bom betekende dat Japan besloot tot onvoorwaardelijke overgave aan de geallieerden. TERUG IN ROTTERDAM Vanuit Zuid-Limburg ben ik als duopassagier op een legermotorfiets van een Nederlandse militaire ordonnans teruggereisd naar Rotterdam, alwaar ik mijn moeder en zus gezond aantrof. Gelukkig waren ook alle overige familieleden de oorlog heelhuids doorgekomen. Bij ons in de buurt bleken wel enkele oudere mensen door honger zodanig verzwakt te zijn geraakt, dat ze de beruchte Hongerwinter niet hadden overleefd. Voorts had een gezin in onze straat bericht gekregen, dat een zoon - welke in Duitsland had gewerkt - daar bij een luchtaanval was omgekomen. Naast ons woonde een echtpaar dat vreselijk getroffen was omdat hun enige kind, een dochter van ongeveer 10 jaar, die notabene om veiligheidsredenen bij een boer ergens op het platteland logeerde, was gedood als gevolg van het neerstorten van een militair vliegtuig dat op de betreffende boerderij was terechtgekomen. Ook bleek dat een aantal ons bekende - volkomen onschuldige - Joodse mensen door de Duitsers naar concentratiekampen waren afgevoerd en vermoord in de gaskamers; dit uitsluitend en alleen omdat zij Joden waren. Twee meisjes waarmee mijn zus altijd naar school liep, waren met hun ouders, die voorheen een groentewinkel hadden in de Middellandstraat, eveneens omgekomen. In de diverse wijken van Rotterdam werd de bevrijding uitbundig gevierd. Dit betekende 's avonds muziek van orkestjes of geluidsinstallaties, waarop volop gedanst werd. Met mijn vrienden trok ik van wijk naar wijk, meestal in het oude Noorden en tijdens de bevrijdingsfeesten leerden we een aantal meisjes kennen. Sommige vrienden hadden voor bepaalde meisjes duidelijk meer dan normale belangstelling en zo ontstonden er de onvermijdelijke romances. Aangezien we de danskunst nog niet machtig waren, besloten we collectief dansles te gaan nemen bij de dansschool van de heer Jansen (bekend van de kreet "LEER DANSEN BIJ JANSEN"). Heel veel plezier hebben we beleefd aan de danslessen en tijdens georganiseerde dansavonden met Kerstmis e.d., dat feestelijke hoogtepunten waren. De tijd verstreek en mijn ouders drongen er bij mij op aan om weer eens op de één of andere manier aan de slag te gaan. Terug naar het handelskantoor, waar ik vóór de razzia als jongste bediende had gewerkt, wilde ik niet en daarom besloot ik mij als werkzoekende te melden bij het Gewestelijk Arbeidsbureau in de Middellandstraat. Na inschrijving aldaar vroeg een ambtenaar mij of ik er voor voelde om als kantoorbediende op het bijkantoor Schiedam van het Gewestelijk Arbeidsbureau (GAB) te gaan werken. Ik ging hiermee akkoord en enkele dagen later meldde ik mij in het hiervoor genoemde bijkantoor. Op de eerste dag aldaar, omstreeks 11.00 uur 's ochtends werd mij verzocht om naar het hoofdkantoor van het GAB in de Middellandstraat te gaan, waar ik mij moest vervoegen bij de chef van de afdeling Algemene Bedrijven. Dit bleek een sympathiek heerschap en ik voelde mij al snel op mijn gemak, veel meer trouwens dan op het vrij ongezellige, zeer saaie bijkantoor in Schiedam. Ik moest een aantal arbeidsbemiddelaars assisteren. Met uitzondering van één hoogst onsympathiek persoon, waarmee ik nog al eens in de "clinch" lag, waren het verder best aardige heren. Overigens werd deze persoon al spoedig ontslagen wegens het in eigen zak steken van collectegeld, dat hij verzameld had voor een goed doel. Een groot voordeel van mijn "snelle" overplaatsing was het feit dat ik vlak bij het gebouw van het Gewestelijk Arbeidsbureau Rotterdam woonde. Dit betekende nauwelijks reistijd, maar had ook tot gevolg dat ik meestal op het nippertje of zelfs iets te laat op kantoor arriveerde. Er was een personeelsvereniging en er waren nogal wat activiteiten zoals bv. een voetbalwedstrijd tegen in Hoek van Holland gelegerde Engelse militairen, tafeltennissen na kantoortijd, excursies naar bedrijven (waaronder de Oranjeboom Brouwerij) etc.. Op kantoor kwam het ook regelmatig tot meningsverschillen tussen arbeidsbemiddelaars en werkzoekenden wanneer er een baan beschikbaar was en de werkzoekenden er - wegens luiheid of om andere redenen - niet voor voelden om aan de slag te gaan. Aangezien dit kon leiden tot het stopzetten van de werkloosheidsuitkering ontaardde de discussies vaak in luidruchtig schelden of bedreigingen van de kant van de bezoeker en soms tot zelfs fysiek geweld. Diverse keren moesten we met enkele collega's een aangevallen bemiddelaar te hulp schieten. Een onvergetelijk voorval was het volgende. In de kelder van het gebouw zetelden bij toerbeurt twee keuringsartsen, waaronder dokter Frenkel (toevallig de ex-huisarts van mijn grootouders), die als joodse arts met zijn gehele gezin - wonder boven wonder - de oorlog overleefd had. Voor het onderzoeken van urine stond er een rij grote bierglazen (met oor) ergens op een plank. Mensen die gekeurd werden moesten hierin hun plas doen. Tijdens een warme zomer toen er op een dag nog geen arts in de kelder aanwezig was, betrapte ik er enkele wachtende werkzoekenden op, dat ze ongevraagd de bierglazen met water uit de kraan vulden en er smakelijk opdronken. Ik heb de mannen er op gewezen dat de glazen niet bestemd waren om uit te drinken, zonder verder uit te leggen waar ze dan wel voor gebruikt werden. Reeds vanaf mijn vroege jeugd was voetballen mijn favoriete sport, zowel in actieve zin als ook om te aanschouwen als het ging om thuiswedstrijden van Sparta en Feyenoord. Met uitzondering van een korte periode ben ik heel lang - zelfs vanaf mijn juniortijd - lid geweest van de voetbalvereniging V.V.O.H. (Voetbal Vereniging Ons Huis). In deze club op den duur gefungeerd als teamaanvoerder en later ook nog een lange periode zitting gehad in het bestuur als wedstrijdsecretaris. Voor wat betreft een andere hobby, n.l. het kamperen, dat na de oorlog weer met tenten in plaats van in boerderijen kon plaats vinden, dient vermeld dat met de reeds eerdergenoemde vrienden een kampeerclubje werd geformeerd. Gekampeerd werd in kleine tenten in Zuid Limburg en in andere provincies. Gekookt werd er op houtvuren, alles bij voorkeur zo primitief mogelijk. Er werd veel plezier aan beleefd. Met André en een nieuwkomer in de groep, Piet Riemens genaamd, werd zelf een keer in Noord-Frankrijk (Givet) gekampeerd. Een deel van deze reis werd per trein - en het laatste stuk per fiets afgelegd. Tijdens deze vakantie bereikte ons het bericht dat er een oorlog in Korea was uitgebroken. Hierbij waren betrokken het communistische Noord-Korea geholpen door Rood China tegen Zuid-Korea geassisteerd door de Verenigde Staten van Amerika. Na de vakantie in Frankrijk besloot ik een gerichte beroepsopleiding te gaan volgen en in een poging om de militaire dienstplicht te ontlopen meldde ik mij bij het Radio Instituut Steehouwer voor een avondcursus ter verkrijging van het Certificaat Radio-officier ter Koopvaardij. Het lag in mijn bedoeling om genoemd certificaat te bemachtigen en dan te proberen om als radiotelegrafist op een koopvaardijschip te gaan varen. Met betrekking tot de militaire dienst gold de regel, dat indien men minimaal 7 jaar bleef varen er daarna automatisch vrijstelling verleend werd. Ik kende enkele oud medescholieren die uitstekend verdienden als radio-officier op buitenlandse schepen en bovendien niet in militaire dienst hoefden. Dit sprak mij wel aan en leek mij aantrekkelijker dan om als militair te worden uitgezonden naar Nederlands Oost Indië. Daar was het heel onrustig i.v.m. een strijd van opstandelingen onder leiding van een zekere mijnheer Soekarno tegen het Nederlandse gezag met als doel Indië onafhankelijk te maken. In 1947, betrekkelijk kort voor mijn examen, kreeg ik een oproep voor militaire dienst. Prompt diende ik bij het Ministerie van Oorlog een verzoek tot uitstel in om de cursus op het Radio Instituut af te ronden en het examen af te leggen. Dit verzoek werd echter niet ingewilligd en een verdere poging via Militaire Zaken op het raadhuis mislukte eveneens. Het argument was dat er bij de Nederlandse strijdkrachten een dringende behoefte bestond aan radiopersoneel. Inmiddels had de Nederlandse regering de wet zodanig gewijzigd dat niet alleen beroepsmilitairen en oorlogsvrijwilligers naar Nederlands Oost Indië werden uitgezonden maar ook dienstplichtigen konden worden gedwongen om daar heen te gaan. Al met al dus geen prettig vooruitzicht. In juli 1947, op 19-jarige leeftijd moest ik mij melden in het Marine Opkomst Centrum in Voorschoten. Ik werd ingedeeld bij het Korps Mariniers van de Koninklijke Marine. Van Voorschoten ging het per trein naar Bergen op Zoom. Aldaar met een groot aantal lotgenoten ondergebracht in de Wilhelmina-kazerne. Hier kregen we als mariniers onze eerste gevechtsopleiding ("primary training") en dat was niet mis. Na deze eerste opleiding die 3 maanden duurde, was het de bedoeling dat de groep per troepentransportschip naar de Oost werd vervoerd om daar - na een aanvullende tropentraining - te worden ingezet om de opstandelingen te bestrijden en orde te scheppen. Kort voor het inschepingverlof werd ik echter tijdens een ochtend-appèl verzocht uit te treden en mij te melden bij de administratie. Ik kreeg te horen dat - in plaats van met inschepingverlof - ik mij moest begeven naar de Prins Alexander kazerne in Scheveningen om daar te gaan deelnemen aan een opleiding tot radiotelegrafist. In laatstgenoemde kazerne trof ik een groep van circa 25 mariniers, die hun eerste training in Volkel hadden genoten en net als ik nu gingen deelnemen aan de cursus radiotelegrafist. Dagelijks kregen we les in lokalen en leerden radiozenders en ontvanger bedienen. Voorst oneindige oefenen met de seinsleutel om de Morsetekens (= punten en strepen) in hoog tempo over te kunnen seinen. Boeiend waren de praktijkoefeningen met radioapparatuur in het veld. In groepjes van 5 mariniers werden we op verschillende plaatsen in Nederland in tenten ondergebracht. We zochten dan radiocontact met de groepen op de andere locaties en vervolgens werden berichten overgeseind. Halverwege de radio-opleiding in Nederland, waar we met Engelse apparatuur oefenden, werden we met de gehele groep overgeplaatst naar de Hojelkazerne in Utrecht. Daar vervolgden we de opleiding en er werd - na totaal 6 maanden cursus - tenslotte een examen afgenomen waarvoor we allemaal slaagden! Marinier Schotting in Bergen op Zoom Nu werd het menens voor wat betreft onze uitzending naar Nederlands Oost Indië. We gingen met inschepingverlof en moesten ons daarna weer melden te Bergen op Zoom. Op het eerste ochtend-appèl aldaar werd mij medegedeeld dat ik bevorderd was tot korporaal der mariniers en dat ik tijdens de overtocht het commando kreeg over een peloton van 20 mariniers. Na aankomst in Indië zouden verdere instructies volgen. Zonder een fanaticus te willen zijn, was het toch niet zonder enige trots dat ik de "korporaalsstrepen" op de mouwen van mijn uniform aanbracht. Zo vertrok ik dus als tijdelijk korporaal (met het daarbij behorende hogere soldij) vanuit mijn geboorteplaats Rotterdam per m.s. "Sibajak", een voormalig passagiersschip van de Rotterdamse Lloyd, naar het toenmalige Nederlands Oost Indië dat later (na de overdracht door de Nederlandse Regering) omgedoopt werd tot Indonesië. Aan boord van het schip bevonden zich totaal ruim 1.200 militairen en in de ladingruimen waren 6 en 7-hoog boven elkaar bedden aangebracht. Niet bepaald een luxe om met zo verschrikkelijk veel mensen op een schip gedurende de circa 6 weken, die de overtocht duurde, te moeten bivakkeren. In Port Said werd door het schip gebunkerd en daar kwamen tientallen kooplieden aan boord met o.a. sigaretten van allerlei merken. Na het Suezkanaal volgde de overtocht over de Indische Oceaan en daar werd heel slecht weer ontmoet. De "Sibajak", bekent en berucht om haar geringe stabiliteit, slingerde en stampte verschrikkelijk. Dit had als gevolg dat honderden militairen, waaronder het merendeel van de mariniers van mijn peloton, zwaar zeeziek werden met alle bekende gevolgen van dien. Het gebeurde wel tijdens het zware weer dat er maar een paar mensen aan de ontbijttafel verschenen en de rest doodziek te kooi lag. Dit betekende dat ik op het appèl verscheen met slechts enkele mariniers en een lange lijst met namen moest oplezen van diegenen, die wegens zeeziekte ontbraken. Via de havens van Batavia (het latere Jakarta) en Semarang, waar de "Sibajak" afmeerde om militairen van de landmacht te ontschepen, arriveerden we - na een zeereis van circa 6 weken - tenslotte in Surabaya.
|