hinzert, ss sonderlager, peter van toor, concentratiekampen, wo2, peter van toor, kamp Vught, concentratiekamp, wo2, nederland in WO2,
tweede wereldoorlog, bombardement rotterdam,
kamp vught, kamp amersfoort, kamp westerbork, ab judell, marinus soeters, ben strik, tweede wereldoorlog in nederland, februaristaking, sion



           Tweede Wereldoorlogervaringen


                                       Kamp Finthen


16 September 1944 tot 9 Februari 1945

Het nieuwe kamp lijkt een verademing. Na aankomst krijgen we prima eten in de cantine van de FLIEGERHORST (het Duitse militaire vliegveld). Meewarige blikken van de daar gelegerde Duitse militairen vallen me op. De gewezen criminelen onder ons maken van de gelegenheid misbruik om tweemaal achter aan te sluiten hetgeen de SS-bewakers vertoornt.

Dan naar het eigenlijk kamp, een betrekkelijk kleine ruimte van naar schatting 150 bij 60 meter, afgezet met een hoge heining van dubbel prikkeldraad, geen torens, alleen een wacht bij de uitgang en een wachtlokaal. Het kampje ligt nog binnen het terrein van het vliegveld. Aan een kant grenst het aan een bos, het OLMER WALD.

Het kamp lijkt nieuw. Op het terrein staan nog appelbomen met vruchten er onder. Ik wil er een oprapen maar direct slaat een oude venijnige SS-er toe. Door de ervaring met de gewone militairen in de cantine was ik onvoorzichtig geworden.

In HINZERT kende ik alleen Henk Scholten (Schurfie) en Piet Roggeveen bij naam. Men herkende de mannen aan hun nummers, Vandaar de geringe kennis van de eigennamen. De mannen opgesloten te Finthen kwamen dus alle uit Hinzert. Ze hielden hun nummer, in mijn geval waarschijnlijk 2051.

In de barak van FINTHEN waren een aantal kamers, wij lagen in STUBE FUNF met als Lageralteste PIET OOSTERHOUT uit Breda. We sliepen op stroozakken in een kring langs de wanden met in het midden tussen de voeten Oosterhout. 25 man per kamer. 's Morgens werd voor de barak, dus in de buitenlucht appél gehouden. Het tweede appél was `s avonds op de kamer. Vanwege de kleine groepen nam dat weinig tijd in beslag. Ik zorgde er vaor steeds vooraan te staan, zowel binnen als buiten. Dan viel mijn gegroeide hoofdhaar niet zo op. De SS-militairen die ons bewaakten waren allen stukken kleiner van stuk en zagen dus niets van de bovenkant.

Op onze kamer Funf (5) lag LOED KLEIN BOGH, een mijnbouwkundig kandidaat afkomstig uit Amsterdam. Zijn vader was directeur van de firma WEYERS en als zodanig een zakenrelatie van onze firma. Verder was er AART uit wijk C van Utrecht. In kamer Sieben (7) lag Jacques Kroon, afkomstig uit Driebergen en werkzaam bij een boekhandel te Utrecht. Verder KAS KASTELEYN uit Zwartewaal.

We werden voornamelijk gebruikt voor het dichten van bomtrechters De Amerikanen bombardeerden regelmatig de startbanen. Dit werk was te doen en daarmee gingen de dagen snel voorbij. Ik herinner me een Belg die geweldig met de schop en het houweel kon omgaan. Begin December heb ik zelfs een Belgisch Sinterklaasliedje van hem geleerd.

Tegen de Kerst had ik met kleverige dennennaalden "Zalig Kerstfeest" op de kamerwand geplakt. Die avond werd er gezongen, eerst het "Stille Nacht Heilige Nacht" en "De Herdertjes lagen bij Nachte", daarna straatdeuntjes als "Jantje was een kleine Jongen, “Hij liep maandenlang op de keien" en "lk ben verliefd, ja verliefd op een keukenmeid " gevolgd door versjes van lager niveau. De SS kwam vanuit het wachtlokaal en riep: "Singen, ja singen, singen ist gut". Nog voor het zingen begon had de kameroudste Plet Oosterhout het verhaal verteld van het Kindeke Jezus en de Maagd Maria (hij was Rooms Katholiek). Het werd later en later en eigen levensverhalen kwamen aan bod. Henk Scholten was beroepsinbreker geweest. Hij liet zich bijvoorbeeld bij Lampe-Rotterdam insluiten en verdiende met roof de kost. Zijn vrouw gooide het geld niet over de balk. Later meldde hij zich voor de Nederlandse SS maar dook onder toen hij naar Rusland moest. Hij zat dus bij ons transport als a-sociaal of als deserteur, dat weet ik niet. Hij was heel kameraadschappelijk en een trouwe vriend. Aart uit wijk C (Utrecht) verdiende de kost met het venten van potloden, garen en band bij boerderijen. Wanneer de boerin geld ging halen keek hij even in de keukenla. Op zich ook een aardige man. Piet Oosterhout verlangde terug naar zijn chique herenmodezaak te Breda. Hij had een bediende aan een vervalst persoonsbewijs geholpen en vandaar dat hij bij ons zat. Loed Klein Bog studeerde in Delft voor mijnbouwkundig ingenieur, was mogelijk actief geweest in het studentenverzet. Piet Roggeveen, achtergebleven te Hinzert werkte als leerling edelsmid bij de firma BROM te Utrecht. Kas Kasteleyn kwam uit Zwartewaal op Voorne en Putten. Wat de anderen deden of hoe ze heetten ik weet het niet meer.

De vervuiling was uiteraard een onderwerp van zorg. We zaten allen in korte tijd onder de luis en de uitslag KRETSCH was vervelend. Wel zijn we eenmaal ontluisd maar het euvel kwam snel terug. Buiten de barak was een kraan waar men zich wassen kon. Bij sneeuw en bevroren leiding waste ik me met sneeuw maar velen lieten dat na. De groep liet de moed zinken. Men zag kennelijk de situatie als uitzichtloos. Soms dwarrelden geallieerde nieuwsbladen naar beneden en wat we daarin lazen was ook weinig bemoedigend. Zo las ik een "FLIEGENDE BLATTER" het slechte nieuws van de Slag bij Arnhem en ook de tegenslagen bij het Ardennen offensief. De Duitsers bleven fel doorvechten. Kennelijk hopend op de geheime wapens van Hitler. Op herfstavonden komende van ons werk zagen we de V-2 opstijgen tot zeer grote hoogte. Ik zei toen tegen Loed Klein Boch: "daarmee duurt de oorlog een jaar langer".

In October beraamde ik het plan om samen met Schurfie te vluchten. Dit zou dan gebeuren tijdens een bombardement. Maar hij bleek te loslippig, hij had het aan anderen verteld. Daarom liet ik het plan varen om te wachten op een betere gelegenheid. Dan zou ik het op mijn eentje proberen. Een groepje van 5 verdween tijdens een bombardement maar werd nog voor het avond was teruggebracht. De straf vond ik mild, maar 1 nacht buiten staan bij de wacht.

Juist om de lichaamsvervuiling tegen te gaan werden er op de kamers kachels geplaatst. De kleding kon dan gewassen worden. Maar af en toe was er gelegenheid (weer tijdens luchtaanvallen) om wat aardappels van de akkers te "klauen". Deze gingen dan met schil en al bij het wasgoed. Dat mocht niet en na de ontdekking werden de kachels weggehaald. De vervuiling nam daarna toe met de gevolgen van dien. Op een morgen stonden Schurfie en ik naast elkaar op het appel. "Heb je het gezien?" fluisterde hij, "er worden aardappels gelost bij de Duitse keuken". Die avond maakte hij een deel van de draadversperring los. We kropen door het gat en kwamen bij de stortkoker. We hebben onze zakken volgestopt met aardappels. Ook jas en broekspijpen werden gevuld want die waren met touwtjes dicht-geknoopt. De terugweg verliep dus moeizaam. Eenmaal in de barak werd de buit verdeeld en gekookt (toen kon het dus nog). Zelf heeft Schurfie er maar 3 van gegeten.

Eenmaal zagen we een boer met een fraaie wagen. "Schmidt Finthen" stond er met sierlijke letters op de spiegel. Die naam heb ik bij mijn vlucht gebruikt. Met z'n allen aan het werk op de startbaan dook eens een Amerikaanse jachtbommenwerper op ons neer. Een drama dreigde want we konden geen kant uit. De Duitse "FLACK" schoot de Aerocuba nog tijdig uit de lucht. Tragisch voor de piloot maar wel onze redding. Een andere keer kwamen de Geallieerde toestellen van diverse kanten aangevlogen. Wij redden toen het vege lijf door telkens achter een andere kant van een enorme steen te kruipen. Tijdens zo'n beschieting waren de bewakers nergens te zien en vandaar de mogelijkheid van vluchtpogingen. Je kon dan een eindje komen maar wat daarna? Overal was immers FELDGENDARMERIE en Holland lag ver weg.

In het OLMER WALD waar het vliegveld gelegen was stonden de Duitse toestellen verdekt opgesteld. Schitterend vond ik die met de enorme radarantennes op neus en staart. Bij avond werden ze naar de startbaan gereden om op hun beurt te gaan bombarderen. Het was het oorlogsbedrijf van die dagen.

Op een nacht werd Mainz gebombardeerd door toestellen die in golven aankwamen. Het was betrekkelijk dichtbij en vanuit het kamp konden we die verschrikking meebeleven. Eerst de PATHFINDERS die lichtbollen uitwierpen en dan de zware bommenwerpers. Nog steeds vraagt men zich af of die onmenselijke acties de oorlog verkort hebben. Persoonlijk denk ik dat de Duitsers er alleen maar feller door geworden zijn. Een burger-bewaker die toezicht hield op de kwaliteit van het werk kwam elke dag vanuit de plaats BINGEN naar de Fliegerhorst. Op een morgen was hij geestelijk gebroken. Hij zat daar maar. Tijdens een nachtelijk bombardement op Bingen was zijn gezin omgekomen. We geloofden hem en hadden met hem te doen. Wat is het leven dan moeilijk.

Op een avond stond ik door de heining naar buiten te kijken. Een SS officier sprak me aan. Het werd een gesprek. "Nach dem Krieg gehe ich nach Holland '. Holland ist ein Paradis". Maar hij vertelde ook dat "ganz Holland uberschwemmt worden war weil die Englander die Deiche gebrochen hatten". Ik riep toen: "Und die Bevolkerung, was ist damit geschehen".Ik dacht uiteraard aan de eigen familie. "Die ist zuruckgefuhrt worden ins REICH". Er was iets van waar. Later hoorde ik van Walcheren. Hoe kon die Duitser het verschil weten? Die avond was ik zeer bezorgd.

Maar de toestand verslechterde met de maand. Tijdens het Ardennenoffensief waren de Duitsers weer vol moed, "mit WEINACHTEN sind wir in PARIS!!" Gelukkig liep het anders. Zoals gezegd waren de V-2's die we in de verte zagen opstijgen voor Loed Klein Bog en mij tekenen dat de oorlog nog lang kon duren. We schatten toen de bereikte hoogte tijdens het verticale deel van de vlucht op 100 km.

De maand Januari maakte de mensen moedeloos. Er heerste roodvonk en diphterie. De patienten gingen dan naar het Duitse hospitaal bij het vliegveld. Ook de stemming van de SS sloeg om. Ze waren niet langer triomfantelijk. Ik kreeg zomaar 1 paar van de drie beschikbare klompschoenen. Regelmatig en soms ook onverwachts stormde de SS bij avond de barak binnen om onze haardos te controleren. Die moest kortgeknipt blijven met een baan van voren naar achteren en eentje van links naar rechts. Overdag op het werk hadden ze dan gezien dat sommige mannen teveel haar hadden. Daarvan was ik er eentje. Na het vertrek uit Hinzert was ik er in geslaagd om de kapper te ontlopen. Tenslotte was ik de enige die nog een woeste bos op de hoofd had, de andere weerspannigen waren gepakt en kaalgeknipt. Dat ontsnappen was zo simpel niet. Je moest goed opletten wat door de wachters onderling gezegd werd. Dan was er een mogelijkheid om in de latrine te blijven zolang het spektakel duurde. Eenmaal waren ze al in de barak en was de uitgang afgesloten. Ik kon me toen achter een ton op de halfduistere gang verschuilen. Die ton was gevuld met ontsmettingsmiddel, was dus zwaar en werd niet verschoven.

Toen dreigde de SS met het inhouden van eten wanneer men nog eenmaal iemand met een haarbos zou ontdekken. De medegevangenen begonnen me op te zetten om toch mijn haren te laten knippen. Ik zei toen dat ik het zou laten doen zodra het eten echt ingehouden werd. De toestand was daarmee precair geworden. Er gebeurde meer. Soms mocht ik samen met een SS-er het kamp uit om bij de Duitse legerinstantie medicijnen te halen voor de mannen die ziek in de barak lagen. Ik had me daarmee opgeworpen tot Hilf-Sanitäter. In dat verband ook had ik van de Duitsers de ruime klompschoenen gekregen. De mannen hadden begin Januari vrijwel de moed verloren. De toekomst was uitzichtloos. Zwak en ziek en steeds maar de kou in.

Op een morgen kwam er een kolonne Duitse soldaten voorbij marcheren. Opeens verlaat een jongeman het gelid en stopt me een paar wanten toe. Een fantastische daad voor een Duitse militair. Dat hielp mij wel maar de anderen die het gezien hadden niet. We hadden lappen om het hoofd tegen de kou en het jasje en de broek waren dichtgebonden. Die lappen moesten ergens vandaan komen. Op een avond merkte ik dat van mijn enige deken een strook afgenomen was. Samen met Kas Kasteleyn deelde ik vervolgens de resterende anderhalve deken. Het was toen heel koud maar het raam boven mijn hoofd moest open blijven vanwege de "saubere Luft" . Vele mannen waren te moe of te moedeloos om voor een plas naar de latrine te gaan. Zo gebeurde het dat men staande naast ons en door het raam naar buiten plaste. Dat is heel deprimerend. Ook waste zich nog maar een enkeling in de sneeuw toen het water bevroren was.

Op de morgen van 9 Februari 1945 had ik me direct na het appél in de modder gerold (om de strepen en ballen te maskeren). Vervolgens vroeg ik in het halfduister aan de wacht of ik naar de Legerapotheek mocht. Ik had gezien dat er weinig soldaten in het wachtlokaal waren. Ik mocht ALLEEN gaan. Dat was van mij een minne streek tegenover die soldaten maar ik verlangde zo naar de vrijheid. Nauwelijks de poort uit of ik liep in Noordelijke richting langs de bosrand. Het was een van de weinige mooie dagen die Februari kent. Ik wist dat er een tweede en een derde versperring was maar waaruit die bestond was me geheel onbekend. De tweede bleek een enkele gespannen draad die ik tijdig zag. De laatste was een rij wachtposten. Ik hoorde de Duitsers praten maar slaagde er in er langs te komen.

Algauw werd het lichter. Ik voelde me goed. De kans was miniem dat de vlucht zou gelukken maar het was het proberen waard. Wat voelt de vrijheid goed na een half jaar gevangenschap. Bovendien beloofde het een mooie dag te worden. Maar daar staat opeens een boer voor me met een jachtgeweer. Hij schreeuwt: ""Kartoffeln klauen, wie ?" Ik hou me gedeisd en antwoord dat ik te Finthen werk bij een boer en wel bij Bauer Schmidt. De naam achterop de boerenwagen schoot me te binnen. "Stimmt" zegt de Duitser en hij laat me gaan. Die morgen bereik ik de Rijn bij Ingelheim. Een voettocht van ruim een maand was begonnen. Er waren vele narrow escapes. Intussen zat ik in over het lot van de achterblijvers.

Zouden de Duitsers represailles nemen? Ik kon het niet weten.

Peter van Toor.  Februari 2004.


Naschrift 8-4-04.

De naam MAINZ-FINTHEN wordt genoemd in het boekje SS-kamp/concentratiekamp Hinzert 1939-1945, ALZEY 2001. Op blz. 20, 2e kolom, einde eerste alinea komt de naam Finthen voor.

Daar wordt gesproken over een Luxemburger die op 30-4-44 naar HINZERT wordt afgevoerd waar hij tot 14 September vast zat. Het laatste station van deze vervolgde man was Mainz-Finthen. Hij was dus samen met mij zowel in Hinzert als in Finthen.

Ik herinner we wel de Luxemburgers uit Hinzert maar in Finthen heb ik ze niet opgemerkt. Finthen was een klein kamp vergeleken met Hinzert. De gevangenen werden daar onder andere ingezet bij het dichten van bomtrechters, ontstaan door de geallieerde bombardementen.

Toen de Amerikanen oprukten (Maart - April 1945) zou de SS de gevangenen gezegd hebben dat ze de volgende morgen geëxecuteerd zouden worden maar toen het morgen werd waren de bewakers verdwenen. De gevangenen zijn toen op eigen houtje op weg gegaan. Loet Klein Bog sloot zich aan bij de Amerikanen en sneuvelde bij Worms. Anderen bereikten de Rijn tegenover Wiesbaden.

Jacques Kroon kwam terecht in een opvangkamp in de TAUNUS van waaruit hij maanden later naar Nederland terugkeerde. Ik heb ook gehoord van anderen die via Parijs naar huis zijn gegaan. Enkele jaren geleden kregen we bezoek van JACQUES KROON, een boekhandelaar uit Den Haag-Loosduinen. Hij vertelde me dat de SS geen represailles had genomen na mijn ontsnapping op 9-2-45.

AART uit Utrecht heeft de familie Klein Bog opgezocht Zelf heb ik die man nog een moment gezien te Ameide in September 1946. Hij liep weer met garen en band, potloden etc. langs de boerderijen. Hij had naar Peter Versluis gevraagd maar die kende men in Ameide niet. Hij wlst niet dat ik onder mijn schuilnaam in het kamp was. Ik had de familie Klein Bog al geschreven vanuit Ameide in Maart 1945 en ik heb ze bezocht kort na de bevrijding Mei 1945.

Schurfie (Henk Scholten) heb ik niet kunnen traceren. Hij zal als gedeserteerde SS-er bij terugkeer in Nederland opgepakt zijn.

Kas Kasteleyn afkomstig uit Zwartewaal en thans wonend in Spijkenisse wilde er niet meer over spreken. Dat was enkele jaren geleden.

In 1946 vond ik Piet Oosterhout terug. Zijn chique winkel was weer in bedrijf. Ook hij wilde niet over deze periode horen.

Piet Roggeveen genoemd heb ik niet terug kunnen vinden.

Dat er ook Luxemburgers in Kamp Finthen zaten was me dus onbekend. Ik hoop er bij gelegenheid Jacques Kroon naar te vragen.





© Sion Soeters 2002 - 2013








 Contact

 Credits

Gastenboek

 Disclaimer

 Home