peter van toor, concentratiekampen, wo2, peter van toor, kamp Vught, concentratiekamp, wo2, nederland in WO2, tweede wereldoorlog,
bombardement rotterdam,
kamp vught, kamp amersfoort, kamp westerbork, ab judell, marinus soeters, ben strik, tweede wereldoorlog in nederland, februaristaking, sion

 



           Tweede Wereldoorlogervaringen


                                    Kamp Amersfoort


Kamp Amersfoort 7 Juli tot 18 Augustus 1944.  Verslag van P. van Toor, alias P.A. Versluis (geb. 4-9-1919)

Het kost me moeite om een beschrijving te geven van het verblijf in het kamp Ik ben er huiverig voor. Hetzelfde geldt waarschijn1ijk voor de velen die er niet over willen praten, zelfs niet tegenover de naaste familie. Persoonlijk heb ik de plaats ervaren als een HEL.

7 juli 1944, het was een mooie zomerdag. Twee Nederlandse agenten hadden me vanuit Rotterdam met de trein via Utrecht naar Amersfoort gebracht. Mogelijk hebben ze me bij de poort afgeleverd, mogelijk hebben ze me al bij het station overgedragen, ik weet dat niet meer.

En dan is daar KAMP AMERSFOORT! waarover slechte geruchten gingen. De poort sluit zich achter mij en er is geen weg terug. De eerste indruk valt mee. Keurig verzorgde tuintjes, aangelegd tussen nette gebouwen, een juffrouw die de papieren aanpakt en daarbij vriendelijk overkomt. Zo is het in de VOORHOF van het kamp. Het is de plaats waar de kampleiding en de SS gehuisvest is.

Weer door een poort en daar ligt het eigenlijke kamp voor me. POLIZEILICHES DURCHGANGSLAGER AMERSFOORT. Direct valt me de ROZENTUIN op, een sinistere met hoog prikkeldraad omheinde gang, een soort kippenren waarin zich enkele vreemd aangeklede kaalgeknipte mannen bevinden. Het ziet er onheilspellend uit. Er klinkt overal geschreeuw. Met enkele anderen moeten we enige tijd wachten in die "ROZENTUIN".

 

De beruchte strafplaats van Kamp Amersfoort, cynisch "de Rozentuin" genoemd.


Vandaar naar de SCHREIBSTUBE, een barak direct rechts en daar word ik ingeschreven als PETER ADRIANUS VERSLUIS, geboren op 4 September 1919 te NIJMEGEN, van beroep technisch tekenaar, gereformeerd. Mijn kampnummer wordt (als ik het wel heb) 2051. Op de Schreibstube is het op dat moment rustig, een SS´er houdt toezicht op het voeren van de administratie (door enkele gevangenen). In hetzelfde gebouw of daar vlakbij word ik kaal geknipt en krijg ik kampkleding. Een soort van muts op je hoofd en klompen aan je voeten. De uitmonstering toont aan dat ik als POLITIEK GEVANGENE wordt beschouwd. Aan de voorzijde twee rode strepen en een rode driehoek, op de achterkant een rode bal. Verder het nummer 2051. Rode strepen markeren de naden van de broek.

Ik word ondergebracht in de eerste grote barak, Barak II (als ik het wel heb) bestemd naar ik later hoorde voor politieke gevangenen. Een grote zwaargebouwde KAPO (zijn naam is me ontschoten) vangt me op en wijst me een plaats verderop in de barak op een bovenbed. De man maakt een bedreigende indruk maar doet me verder niets. Anderen schijnt hij geslagen te hebben. Kapo's deden dit meer. Ze probeerden zo als langgestrafte gevangenen bij de Duitsers in de gunst te blijven.

Dan is er het APPÉL, de grootste BEZOEKING. Het hele plein bezet met mannen ingedeeld in meerdere blokken. Het aantal kan ik niet schatten, mogelijk 4000. Een grote massa kaalgeschoren gevangenen waarvan meerderen in slechte conditie zijn. Dan begint het aftellen terwijl overste BERG voor de groep heen en weer stapt. Ook Kotalla is er vaak bij. Het is geen schoolduits wat ik hoor: eins, zwo, drei…… Telkens opnieuw want de telling klopt dan niet. Weer tellen en nog eens en daarbij worden dreigementen geschreeuwd. Ook worden in de voorste rij klappen uitgedeeld. Sta je meer naar achteren dan is er plotseling een SS´er of een Kapo naast je die wat schreeuwt en/of slaat. Het duurt lang, soms tergend lang maar op een moment mag men naar de barakken. Bij regen komt men doornat binnen.

Daar komt het eten in een gamel, een soort soep of een prak door een corvee aangedragen. Bovendien een stuk brood met een klontje boter (als ik het me goed herinner). Het brood wordt meestal dezelfde avond al opgegeten. Die eerste dag komt mijn tweelingbroer de barak binnen. Hij werd een week eerder vanuit Rotterdam naar het kamp gebracht en is daar ingedeeld bij de ARBEIDSWEIGERAARS. Hij heeft op zijn jasje het nummer 1600. Hij is hier onder zijn eigen naam: DIRK VAN TOOR. Een vreemd gezicht, kaalgeknipt en buitenissig gekleed. Uit het borstzakje steekt zijn lepel, in zijn hand heeft hij een kroes. Zijn uitmonstering wijkt af van de mijne, niet politiek maar arbeidsweigeraar. Hij is erg blij me te zien. Hij mag overdag in een groep het kamp uit voor werk op de VLASAKKERS. Soms stoppen burgers hem wat brood toe. Een meisje met een fiets neemt een brief van hem over (zie bijlage). Mijn broer is in 2002 overleden en ik kan hem dus niet naar zijn ervaringen vragen. Mogelijk had hij meer geweten. Maar ook hij hoorde bij de mensen die er nooit over wilden praten.

 

 Peter van Toor, alias P.A. Versluis

Ik mag als politiek gevangene het kamp niet uit. Overdag ben ik in de ALBA-barak en daar doe ik mijn best om speelgoedmeubeltjes te maken. Stoeltjes en zelfs een kastje herinner ik mij. Het was er rustig. Ik prijs me gelukkig met dat werk. Natuurlijk stormde de SS wel eens binnen maar ook daaraan raak je gewend, tenminste wanneer het niet op jou gemunt is.

Er zijn veel soorten gevangenen:

  1. Deserteurs van de ARBEITSEINSATZ (dus wel naar Duitsland geweest zijn maar na verlof niet terug gegaan)
  2. Deserteurs van de Organisatie Todt,
  3. Weigeraars om in krijgsgevangenschap te gaan (na Mei 1943)
  4. Gewone weigeraars voor het gaan werken in Duitsland (de onderduikers)
  5. Jodenhelpers (heel veel)
  6. Homo's
  7. A-socialen (beroepsmisdadigers)
  8. Jehova’s Getuigen
  9. Politieke gevangenen in allerlei gradaties (meer of minder verdacht)

Elke groep een eigen embleem. Ik herinner me de kleuren ZWART, ROSE, ROOD. Het nummersysteem ontgaat me, mijn broer had 1600 en ik 2051 in een week kwamen er dus 450 mensen erbij. Maar men ziet ook hoge nummers, mogelijk mensen die er langer zijn.

Dan komt de nacht. Het ligt me bij dat ik op mijn bovenbed goed geslapen heb. Wel stormde er eens SS de barak door, ze zochten kennelijk een vermiste maar het ging aan me voorbij. De grote Kapo loopt dan mee en jaagt de gevangenen extra schrik aan.

De volgende morgen weer het appél. Het is zomer en dus valt het aanvankelijk niet zwaar. Dat is anders voor de mannen die er al langer zijn, die zijn verzwakt door het magere dieet. Het is heel vermoeiend, steeds opnieuw dat aftellen. Het duurt soms uren. Na het appél naar de ALBA-barak. Mijn broer Dirk marcheert dan het kamp uit, luid zingend, zwaar verplicht. Versjes bekend van de Arbeidsdienst uit de bezettingsjaren zoals “Groen zijn de bossen, de kleuren van ons kleed, arbeidssoldaten wij staan gereed...”SINGEN!” klonk dan het bevel, je moest wel.

Op de Schreibstube ontdek ik EVERT VONK, een jongeman uit Noordeloos, de zoon van de gemeentesecretaris en verloofd met een meisje uit mijn dorp AMEIDE. Hij is het die me tweemaal van de transportlijst schrapt. Mijn broer trekt veel op met een wethouder uit DE LIER: de heer VOSKAMP. Ook ontmoet hij meer bekenden zoals ANTON VAN HOUWELINGEN en een zekere BLOM uit Nieuwpoort.

Op Zondag wordt er in het algemeen niet gewerkt. Dan blijven ook de AUSSENKOMMANDO' S binnen. Op een Zondagmorgen wordt bekend dat de ALBA die dag wel moet werken. Dit leidt tot een werkstaking waarbij ik een rol heb gespeeld. Bij het avondappél moet de groep "uittreden'. Overste Berg persoonlijk leidt ons naar een paal in een hoek van de appélplaats en daar moeten we om heen hollen. Twee honden jagen ons op. We regelen wel dat de ouderen en zwakkeren in het midden blijven. Berg zwaait met zijn zweep maar raakt daarbij voor zover ik heb gezien niemand. Dat duurt twintig minuten tot een half uur. De lust tot staken was me toen vergaan. Het hollen om die paal was een griezelige ervaring.

Tijdens het appél werden er geheel onverwachts mensen uit de rijen gehaald en door de SS meegenomen. Het is die sfeer van onzekerheid die slopend werkt, naast uiteraard het karige voedsel en soms ook in de zomer de kou. Soms worden gevangenen afgeranseld, waarom weet ik niet. Zelf ben ik eens door KOTALLA op mijn rug geslagen. Ik was te dicht bij de poort opgemerkt.

Steeds is men er op bedacht om te vluchten maar hoe? De omheining is hoog en ongeschikt om te beklimmen. Bovendien zijn er de wachttorens van waaruit de SS alles in de gaten houdt. Soldaten in groepjes, met honden, passeren langs de buitenkant van de omheining. Bij nacht mag men niet buiten komen. Ik heb geboft met het jaargetijde, prachtig weer. Wat moet het in de herfst en de winter geweest zijn. Daar heb ik tragische verhalen over gehoord.

Mijn broer vraagt regelmatig een gesprek aan bij Overste Berg. Hij staat er op onrechtmatig gevangen te worden gehouden. Tijdens het appel wordt dan zijn nummer afgeroepen: 1600 en men hoort fluisteren: "weer de slag bij Nieuwpoort". Hij blijft aanhouden en ook de burgemeester van Ameide hamert er op bij de Duitsers dat Dirk van Toor als gemeenteambtenaar een BRAUN AUSWEIS bezit. Na 6 weken op 8 augustus volgt zijn in vrijheidsstelling. Hij keert in Ameide terug. Nog in Rotterdam slaag ik er in mijn familie te waarschuwen. Zij moeten alle moeite doen voor Dirk maar over mij moeten ze het niet hebben. De SD aan de Heemraadsingel had op 4 Juli 1944 mijn verhaal aangehoord en me toen als "politiek gevangene" bestempeld. Van een zwaar verhoor was geen sprake. Ze zeiden alleen maar: "wieder ein Reformierter Hund". Een week eerder op 27 Juni 1944 was mijn broer verhoord en toen was het: "Ach so, von der Partie van Colijn". De twee jonge Duitsers van de SD hebben het ons niet moeilijk gemaakt. Het is duidelijk dat ik met mijn valse persoonsbewijs tegen het verhoor opgezien heb. Het viel dus mee. Een zware last viel van me af, want waartoe had zo'n derdegraads verhoor kunnen leiden?

 

Peter van Toor en zijn broer Dirk.

Ik heb eens naar het RIOD geschreven om gegevens over de SD Rotterdam maar die waren er niet meer. Mevrouw drs. A. van Bockxmeer berichtte me dat op 18 April 1995. De Duitsers hebben bij hun vertrek kennelijk alles vernietigd. De man die in AMEIDE als de verrader werd beschouwd is na de oorlog tot 3 jaar veroordeeld, niet vanwege de razzia (dit was niet te bewijzen) maar vanwege zijn rol bij de Sauckelactie van Februari 1943. De weken trokken voorbij, Dirk marcheerde na het morgenappél met het AUSSENKOMMANDO de poort uit en ik sleet mijn dagen in de ALBA-barak. Vrijdag na het appél worden de Rode Kruispakketten uitgedeeld, een gift uit de HEMEL! Er wordt zuinig mee omgesprongen. Deze bemoeienis van het Rode Kruis heeft toen velen het leven gered. Mogelijk waren er etenswaren bij door mijn broer en mij bij de boeren in '43 en '44 opgehaald en verder gestuurd via de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers.

De aanslag op Hitler was al voorbij toen het nieuws tot de gevangenen doordrong. Even gloorde de hoop hoewel tegen beter weten in. Even waren de Duitsers beduusd maar ze herstelden zich snel. Onderling hielden we zoiets als dagsluitingen. Gevangenen stonden meer open voor de godsdienst. Eigenlijk heb ik me in het kamp minder zorgen gemaakt dan men zou denken.

Toen het verhoor bij de SD-Rotterdam zo goed verlopen was leek me de toekomst niet zonder hoop. Ik leefde in de gedachte dat er een God was die van ons wist en dat maakte je onkwetsbaar voor veel ellende om je heen. Er gebeurde van alles in en rondom het kamp waarvan we geen weet hadden. Verhalen over een "BUNKER" bijvoorbeeld waren me onbekend. Het is welhaast zeker dat de zes weken die ik er doorgebracht heb tot de gunstigste behoorden. Het jaargetijde was mild en de dreiging van de naderende nederlaag in de zomer van 1944 maakte de Duitsers meer inschikkelijk. Dat veranderde duidelijk na de Slag bij Arnhem (ik was toen al lang en breed in Duitsland). Toen leek voor hen de victorie opnieuw in zicht en werd hun optreden navenant wreder. Een verblijf in het kamp tijdens de wintermaanden lijkt me verschrikkelijk geweest. Daar zijn mijn broer en ik voor gespaard.

Er vertrokken regelmatig transporten. Daar wilde ik NIET mee. Het leek me beter om in het kamp de komst van de geallieerden af te wachten. Op een middag bezorgde ik mezelf een infectie (zoiets als bloedvergiftiging) door me met een vieze beitel in mijn linker hand te steken. Er kwam een streep in mijn arm en de dokter in de Schreibstube stuurde me naar het LAZARETT. Daar drong wel het geschreeuw van het kamp tot ons door maar binnen was het rustig. Daar heb ik zelfs nog een dik boek gelezen. Fritz Reuter "Op het platteland". De arts en de SANITATER, eveneens gevangenen, behandelden mij fantastisch. Maar ze moesten me na een kleine twee weken terugsturen. Opvallend was de behandeling van syfilis patiënten met kaliumpermanganaat. Het ging hier om gevangenen afkomstig uit de Amsterdamse penoze die bij een grote razzia waren gepakt.

Nog eenmaal schrapte Evert Vonk me van de transportlijst maar toen werd hij ziek en al bij het volgende transport moest ik mee. Er was geen ontkomen aan. Mijn familie had me een kist met brood etc. meegegeven. Tijdens de mars naar het station Amersfoort hielpen anderen me met het sjouwen en dat gebeurde later nog eens in de Hunsruck. De trein reed eerst naar Utrecht en daarna via Arnhem Duitsland in. Daar langs de trein en buiten het station Zevenaar heb ik nog mijn familie gezien. Het was in een flits en vader dacht dat ik ze niet gezien had. Het brood uit de kist hebben we later verdeeld. Het is heel moeilijk om de kampsfeer te beschrijven. Het was geen avontuur meer. Men zag de ellende om je heen. Men was vogelvrij voor de sadisten van de SS. En daarbij de onzekerheid, het minderwaardige eten, de harde en ongewone arbeid voor velen. De zorg ook voor de familie thuis. Later heb ik twee Duitse kampen meegemaakt, ook gruwelijk maar naar mijn gevoel was het kamp Amersfoort het ergst. Het blijft moeilijk om de helse sfeer te beschrijven.

Naar aanleiding van de website Kamp Amersfoort ontving ik enkele vragen van nabestaanden van gevangenen of ik mogelijk iets wist van een vader of grootvader. Tot heden heeft dat niets opgeleverd. Men kende elkaar eenvoudig niet. We waren slechts nummers. Ook over de sfeer onder de gevangenen moet men zich geen overdreven voorstelling maken. Men probeerde zich zoveel mogelijk te "drukken" ook als dat ten koste van anderen ging. Het geheel was demonisch.

Haarlem 27 Januari 2004. Peter van Toor.

NASCHRIFT:

Voorts hierbij een kopie van de brief door mijn tweelingbroer geschreven vanuit Kamp Amersfoort (meegegeven aan een meisje met een fiets op 9 Juli 1944). Hij maakte achteraf nog een schets van het kamp maar na zijn overlijden is die voor mij onbereikbaar geworden.

 

 Dirk van Toor


Amersfoort, 9 juli 1944 des n.m. 3 uur.

Beste Allemaal,

"Terwijl ik begin te schrijven", placht AART gewoonlijk te zeggen, "zit ik op mijn kamertje", maar ik zit op mijn bed. Een stalen ledikant met springmatras met als onderlegger om te schrijven de bijbel van m'n kameraad. Een wonderlijke situatie maar ja, 't is nu eenmaal zoo en gedane zaken nemen geen keer. Hoe staan de zaken thuis. Alles nog in orde. Functioneert de boel zonder ons tweeën nog of beter gezegd ons drieën of loopt het wiel soms spaak. Ik hoop van niet. Het is anders zeker wel stil nu we beiden van het toneel verdwenen zijn. In gedachten zie ik jullie tijdens het eten aan tafel zitten Eerst vader dan Gerrie, vervolgens Cor, Jan, Grietje, Teun en Kees met twee open plaatsen er tussen. En vandaag is het alweer twee weken geleden sinds die droevige maar toch gedenkwaardige dag, de 25e juni. Een dag om nooit te vergeten, voor jullie niet maar ook voor ons niet. En omdat we op die bewuste Zondagmorgen niet meer thuis konden komen om afscheid te gaan nemen zal ik beginnen om de laatste twee uur zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Die Zondag 25 Juni werden Peet en ik plotseling wakker. Een hevig gebons op de deur en geschreeuw op de straat, bellengerinkel, het openen van de deur van DEN HARTOG en het geroep: "Moffen". Vervolgens soldatengestommel op de trap, het openen van de slaapkamerdeuren, het beklimmen van het leertje en als laatste fase van het eerste bedrijf het verschijnen van twee met revolver gewapende soldaten. Dit alles gebeurde in minder dan een halve minuut. Zodra we het bonzen hoorden sprongen we uit bed maar omdat Den Hartog een plank op de trapopening gespijkerd had konden we het luikje niet sluiten. Vanzelfsprekend probeerden we het maar tevergeefs, het zat te secuur vast. Voordat de soldaten boven waren gaf ik Peet nog de raad om achter de schoorsteen te gaan staan, Dit gebeurde maar eveneens tevergeefs. Peet werd opgetrommeld en als de grootste misdadigers werden we nadat we ons aangekleed hadden het leertje afgevoerd en in de Pompstraat gebracht. In de tussentijd hadden nog enkele soldaten het huis verder afgeschuimd met het aan jullie bekende resultaat. Zoals juffrouw Den Hartog waarschijnlijk wel verteld zal hebben moesten Peet, de jongen van Marie Zweeres en ik met het gezicht naar de muur gekeerd tegen de muur van PIET ROTH gaan staan. Hierna brachten ze ons naar de overvalwagen waar we HANSUM en VAN BRUGGEN aantroffen. Al gauw slingerde een officier een handvol kegels naar binnen omdat we zogenaamd hen niet verstonden. Na verloop van tijd zat de auto propvol met Duitsers en Ameidenaars. Vervolgens kregen we het vervoer naar Rotterdam en wel naar Heemraadsingel 276. Omstreeks half 11 traden we dit gebouw binnen. We werden in een gang gebracht. Onze namen werden genoteerd waarna we tot kwart over twaalf op de gang bleven staan, een ware marteling wanneer de meeste naar de WC moesten. Vervolgens kregen we het HAAGSCHE VEER en de RIVIERPOLITIE. De bijzonderheden zullen jullie wel bekend zijn. Vrijdagmorgen half acht ging ik op transport naar AMERSFOORT. Met de handboeien aan werden we uit de politieauto gelaten en daarna op het station de trein in gedreven. Op het station heb ik aan de vrouw van TEUNIS LAKERVELD mijn horloge en twee vulpennen en een aantal brieven afgegeven. Die hebben jullie intussen wel in het bezit. Op de reis hebben we het naar de omstandigheden gerekend tamelijk goed gehad. Brood, broodjes, sigaretten konden we op de tussenliggende stations bemachtigen. We kwamen omstreeks 11 uur te Amersfoort aan. Onder geleide van 16 tot 20 Nederlandse politieagenten werden wij naar het kamp gevoerd waar we om kwart voor 12 arriveerden. Direct kregen we al een prachtplaats toegewezen, de zogenaamde ROZENTUIN, een omheinde ruimte van 150 tot 200 meter lengte en 5 meter breedte. Hier moesten we in regenachtig weer tot half vijf blijven waarna we de zilveren voorwerpen, portefeuilles en dergelijke moesten inleveren. Dit alles duurde tot 8 uur. Van de Rivierpolitie naar het Amersfoortse Kamp is een geweldige overgang. Je werd in Rotterdam niet als een gevangene behandeld. Ze spraken daar gewoon tegen je maar hier schijnen de bewakers dat vergeten te zijn. Zodra je jets tegen stribbelt, behandelen ze je nog minder dan een slaaf. De inrichting van het Kamp is als volgt: Eerst de poort, daarna een weg van 300 a 400 meter, vervolgens het eigenlijke kamp bestaande uit een groot exercitieterrein, een Rozentuin en 10 blokken. In 6 van die 10 blokken zijn de gevangenen geherbergd. De 4 overige zijn ingericht voor werkplaatsen, administratiekantoren, ziekenbarakken met aparte kamers voor de behandelend geneesheren. kleermakers, schoenmakers en de 3 of 4 zogenaamde Waschraume. Elk blok heeft ruimte voor 500 tot 600 gevangenen. Elk blok is verdeeld in een kopbarak A en B en 4 zalen A,B,C en D. In elke Zaal staan 2 rijen bedden, totaal 160 stuks. Jullie ziet, een grote familie maar wanneer hier eventueel een ongeluk mocht gebeuren tamelijk riskant. In de waslokalen staan in elk 30 tot 40 stuks closets welke over het algemeen aan schoonheid wel wat te wensen over laten. Vervolgens een 50 tot 60 tal kranen waar men zich elke dag kan wassen, niet alleen het gezicht maar helemaal. Wanneer men dat niet doet zit je zoo onder bet ongedierte en wanneer je dit eenmaal hebt dan ben je nog niet jarig. Over het algemeen is de voeding weinig maar goed. 'Middags krijg je een pannetje eten met zo nu en dan een overschep en ‘s avonds een kuchje van ongeveer een 4-onsje. Hier moet je het op stellen. Alleen wanneer men in de buitenkommando's werkt dan loop je de kans dat je wat meer krijgt. Ik heb enkele bekenden ontmoet waaronder VOSKAMP, kweker uit de Lier, (daar is zus Cor mee bekend vanuit Zwijndrecht), het is een zwager van ds. Van der Schaft, EVERT VONK (de vriend van Jansje Verhey) en een jongen uit Nieuwpoort, een van de BLOM familie, Deze week is Peet gearriveerd en ook Anton van Houwelingen. Peet en ik zitten in een verschillend blok, vervelend maar daar valt op het ogenblik niet veel aan te doen. Peet werkt nog niet maar ik zit in de buitenkommando's. De Vlasakkers. Van 's morgens vroeg tot 's middags 5 uur is het spitten. Het is werk waar je aan wennen moet maar dat in het algemeen genomen nogal meevalt. Ik heb nu de meeste dingen verteld. 's avonds lees ik 1 en ook wel eens 2 of 3 hoofdstukken uit mijn bijbel want zonder de bijbel valt het hier niet mee. Wanneer het je benauwt dan grijp je die en zoek je net zo lang tot je gevonden hebt wat op dit bepaalde moment het beste is. Voorts kan men hier bidden en danken. Van bespotting en hoon merk je hier niet, over het algemeen heeft men hier meer ontzag voor de bijbel dan in het gewone leven. Ik eindig want dit moet clandestien gebeuren en op het bezit van clandestiene papieren staat straf. Vader houd je goed, we zijn in Gods hand. Cor, Teun, Grietje, Jan, Kees en Gerrie het allerbeste en tot spoedig weerzien. We maken bet best en we hopen dat deze tijd spoedig moge veranderen.

Jullie Peet en Dirk.

P.S.: Laat de burgemeester nog eens optreden, bijvoorbeeld door zelf een bezoek te brengen aan het Haagse Veer. Mogelijk wordt het anders Duitsland voor mij. Alle gevangenen moeten hun burgerkleding inleveren dus ook wij. Nu hebben we een kaal hoofd en we dragen een afgedankt dienstjasje plus een versleten bovenbroek. Bovendien krijgen we geen "lekker vetje" zoals Grietje dat noemt.

Tenslotte nog een overzicht van de reacties na het plaatsen van mijn naam in het gastenboek op de website van Kamp Amersfoort:

Ronald Verhoef (of Verburgh), een vreemd geval, vraagt steeds maar naar AART een oom van zijn moeder. Ik heb hem geschreven dat de AART van mij niet die van hem kan zijn maar hij blijft schrijven.

Lida spookte door mijn hoofd, vanuit mijn militaire opleiding in Groot Brittannie (ik maakte deel uit van de Expeditionnaire) over Cornelis Hendrikus (COR) VALK uit Beverwijk,

Wil van Delft-van Eijsden en Jan van Eijsden over PIETER VAN EIJSDEN

Maarten van der Meyden over zijn opa JOHANNES VAN DER MEYDEN

Enkele malen heb ik als mijn nummer uit Amersfoort 2879 opgegeven maar dat is FOUT. Vannacht schoot me het getal 2051 te binnen en dat is (vrijwel zeker) correct. Het eerder opgegeven nummer 2879 Macht en kreeg als nummer 302879. Vandaar de vergissing. In Duitsland had ik weer een ander nummer.







© Sion Soeters 2002 - 2013






 Contact

 Credits

Gastenboek

 Disclaimer

 Home