
|
‘Het jochie is gestorven in de armen van zijn moeder.’ Hiermee eindigt het dagboek. Op dat moment werkte Ernst Ruschkewitz als dwangarbeider met zijn ploeg op de grote Kohlenverflüssigungsanlage (= raffinaderij om uit steenkool synthetische benzine te halen, avr). Daar kwam hij in contact met een niet-Joodse ingenieur. Deze verrichtte daar tijdelijk montagewerk in opdracht van een Duitse firma. Ernst heeft deze man het boekje toevertrouwd en die heeft het uit het kamp meegesmokkeld en het overhandigd aan een nicht van de schrijver die in het Roergebied woonde. Of hij doorgegaan is met het beschrijven van zijn herinneringen is onbekend. In ieder geval is er niets gevonden. Wel weten we, dat hij nog langer geleefd heeft, zelfs tot kort voor het einde van de oorlog. Bekend is, dat er in het najaar van 1944 hevige bombardementen hebben plaatsgevonden op de bedrijven rondom Auschwitz, ook op Gleiwitz en Blechhammer. Hierbij hebben vele dwangarbeiders de dood gevonden. Ernst behoorde niet tot de slachtoffers. Einde 1944 brak het Russische leger door het Duitse oostfront. Iedere dag kwam het dichter bij Auschwitz. Dit betekende paniek onder de kampbewaarders en -beulen. Zij vernietigden zo veel mogelijk sporen van hun afgrijselijk werk. Alle gevangen werden is groepen te voet op weg gestuurd naar het westen, onvoldoende gekleed voor de winterse omstandigheden en voorzien van te weinig voedsel. Het werd een ware dodenmars. Op 21 januari 1945, begint deze tocht voor de gevangenen van Blechhammer. Dit gebeurde nadat alle zieken en mensen die niet konden lopen, waren doodgeschoten. Op dit moment is Ernst Ruschkewitz nog in een redelijke lichamelijke conditie. Dezelfde ingenieur van het dagboek heeft dit gemeld: Hij was de stoet gepasseerd en heeft Ernst herkend en heeft daarna aan dezelfde nicht gemeld, dat hij Ernst herkend had en dat hij nog in een redelijke conditie was. Waarschijnlijk overleefde hij dus de inspanningen van de lange mars en heeft hij op 2 februari het concentratiekamp Gross-Rosen bereikt. Van hier werden de gevangenen in goederenwagons verder vervoerd naar het kamp Buchenwald. In ieder geval is hier het leven van Ernst Ruschkewitz geëindigd, mogelijk op 31 maart 1945. De datum van 31 maart 1945: Bij de evacuatie van de overlevenden uit de kampen en verder is er geen administratie van de doden bijgehouden. Na de bevrijding van Buchenwald zijn de namen van de overlevenden opgeschreven. Wie in de tussentijd gestorven is of vermoord heeft als officiële stervensdatum 31 maart 1945 gekregen. Het betekent dus: op 31 maart 1945 was Ernst Ruschkewitz niet meer in leven. Rest de vraag of Ernst Ruschkewitz geweten heeft, dat zijn vrouw en zoontje reeds lang dood waren? Dr. Flade eindigt in zijn boek ‘Die Würzburger Juden’ (pag. 384) over de dood van Ernst Ruschkewitz als volgt: "(na de dodenmars die eindigde in het kamp Gross Rosen) Van hier zijn de gevangenen vijf dagen later in goederenwagens gedreven en naar het concentratiekamp Buchenwald vervoerd. Hier eindigt het leven van Ernst Ruschkewitz op 31 maart 1945. Hij heeft nooit geweten dan zijn vrouw en kleine Jan vanuit Cosel rechtstreeks naar de gaskamers van Auschwitz gebracht zijn.’ Ik vrees, dat ik hier vraagtekens bij moet zetten. En wel om de volgende redenen: * Flade neemt de officiële termen ’31 maart 1945’ en ‘vermoord’ letterlijk, terwijl ze een formulering zijn alleen om officieel aan te geven, dat deze slachtoffers – het zijn er velen! – juridisch als gestorven beschouwd moeten worden. * Flade houdt geen rekening met het feit, dat het dagboek eindigt op 3 maart 1944. Ernst heeft hierna nog meer dan een jaar geleefd! Hierover weten we niets. * Een veronderstelling: Zowel in de verzamelplaatsen van overlevenden in Gross Rosen en Buchenwald, moet hij ontdekt hebben, dat Ruth en Jantje hier niet bij waren. Ook zal hij hier van mede-overlevenden de dodelijke waarheid vernomen hebben. Ik kan mezelf dus niet troosten met het idee, dat hij DIT niet geweten heeft: Ernst Ruschkewitz heeft de kelk van het lijden tot de bodem moeten ledigen. Jan Stolwijk kreeg hierna officieel erkenning als erfgenaam en werd eigenaar van zijn in Bodegraven achtergebleven bezittingen. Bij mij bleven alleen herinneringen over aan deze grote vriendelijke man, zijn vrouw Ruth en ons vriendje Jantje, die in de herfst van 1942 zo plotseling verdwenen waren. Totdat ik een paar jaar geleden een bezoek bracht aan de resten van de Hollandsche of Joodsche Schouwburg. Daar heb ik hun namen teruggevonden met hun verdere gegevens: Naam: Voornaam: Geb.plaats: Geb. datum: Overl.datum: Overl.plaats: Ruschkewitz Ernst Würzburg 05-11-1903 31-03-1945 Midden Europa Eichenberg Ruth Düsseldorf 09-02-1911 26-10-1942 Auschwitz Ruschkewitz Jan, Carl, A. ‘s-Gravenhage 02-11-1936 26-10-1942 Auschwitz Hierna begon mijn verder zoektocht. Internet leverde veel gegevens en bracht mij in contact met Dr. Roland Flade in Würzburg, een journalist aan het plaatselijk dagblad Main-Post en kenner bij uitstek van het Joodse drama in Würzburg. Zo heb ik kennis gemaakt het dagboek. Ook het e-mailcontact met Gad Ruschkewitz in Tel Aviv, de zoon van Fritz heeft mij informatie opgeleverd. Van mijn neef Kees Stolwijk, zoon van Jan, heb ik de papieren gekregen, die in 1942 in een geërfde kast waren achtergebleven en daar na de oorlog door zijn vader gevonden zijn. Ik heb toen besloten zelf in Würzburg naar verdere sporen gaan zoeken. Samen met mijn vrouw Ank. Dr. Flade heeft ons van het station afgehaald en heeft ons geleid naar de verschillende punten in de stad die nog herinneren aan de familie Ruschkewitz: het warenhuis en de eenheidsprijzenwinkel, nu een bank, de Ruschkewitzfontein, hun woonhuis en hun zomerhuis, de plek waar de synagoge gestaan heeft met een herinneringsmonument aan de vermoorde Joodse stadgenoten en het nieuwe Joodse centrum. De volgende dag zijn we op uitnodiging naar dit centrum gegaan en daar heb ik de papieren overhandigd aan de directeur van het museum. Ze zijn daar nu waar ze thuis horen en waar gezorgd wordt, dat de tand des tijds er niet verder invloed op krijgt. Maar het meest indrukwekkend was het moment, dat ik stond bij de Stolpersteinen en daar deze doden, die mijn doden waren geworden, kon herdenken, een ontroerend moment. De Stolpersteine (struikelstenen) voor Ernst, Ruth en Jan De Stolpersteinen (letterlijk ‘struikelblokken’) zijn kleine (12 x12) stenen met een bronzen plaatje erop met namen en data van Joodse slachtoffers. Gedenksteentjes zijn het en ze zijn en worden geplaatst in het trottoir vóór hun voormalige huizen en winkels. Ze zijn en worden geschonken door verenigingen en personen, die het belangrijk vinden, dat deze vermoorde stadgenoten niet vergeten worden. Voor het warenhuis liggen er drie met de namen van Ernst, Ruth en Jan. Binnenkort worden er nog twee bij geplaatst met de namen van Siegmund en Mina. En verder? Ja, het verhaal is niet ten einde. Zoals bekend leeft de zoon van Fritz Ruschkewitz, Gad, nog in Israël. Niet alleen: hij heeft mij geschreven, dat hij vier kinderen heeft! Vier kinderen, die nu opgroeien in vrijheid en zonder in hun land gediscrimineerd te worden. Jammer genoeg, worden ze daarbuiten nog steeds door velen gehaat en bedreigd.
|