
|
De vlucht van Ernst Ruschkewitz kent een voorgeschiedenis, die parallel loopt met de groei van het Nazisme en in 1933 de overname van het gezag over Duitsland door de Führer Adolf Hitler, de grote Jodenhater. Maar het punt waar we deze geschiedenis laten beginnen doet dit noodlot niet vermoeden. Zo trok de 27-jarige en pas getrouwde Siegmund Ruschkewitz in 1898 vanuit Danzig – nu Gdańsk in Polen - naar de Frankische stad Würzburg aan de Main. Hij begon daar bescheiden met een textielwinkel en breidde deze uit tot het warenhuis met zijn naam in de Schönbornstrasse 3, dicht bij de markt, in de volksmond Jodenmarkt geheten. Het warenhuis bestaat nog steeds, maar heet nu Galerie Kaufhof. Warenhuizen waren toen in opkomst en werden vaak geleid door Joodse zakenmensen, zoals bij ons de Bijenkorf. Textiel bleef de hoofdmoot, maar allengs verkocht men ook huishoudelijke producten schrijfwaren: grammofoonplaten, cosmetica, speelgoed en zelfs levensmiddelen. OP het hoogtepunt was hij eigenaar van een warenhuis van vier verdiepingen en een kelder en had hij de leiding over een personeelsbestand van 130 mensen.
Hij kwam tot grote welstand en ontwikkelde zich tot een invloedrijke man. In 1914 werd hij officieel burger van de stad en werd toegelaten tot een burgerlijke sociëteit en een loge. Hij was dus, zoals wij dat nu zeggen, volledig geïntegreerd. Hij woonde toen in de Ludwigstrasse no. 1 in een dubbel appartement met acht kamers. Daarnaast had hij – evenals zijn welgestelde stadgenoten – een zomerhuis op een koele helling, adres Steinbachtal 68. Omdat op 15 maart 1945 de totale binnenstad door een bombardement verwoest is, zijn er nog twee sporen van zijn werk overgebleven: een fontein in het stadpark en het zomerhuis, waarvan het toegangshek nog steeds getooid in met zijn initialen RU. De zonen bezochten allen het gymnasium in de stad en volgden erna een opleiding tot Kaufmann. Alleen Fritz bekwaamde zich in het drukkersvak. In de Eerste Wereldoorlog werd de oudste zoon Max opgeroepen voor dienst aan het front. Hij kreeg wegens zijn dapperheid het IJzeren Kruis, maar raakte wel zwaar gewond. Deze wonde zou hem noodlottig worden: hij stierf eraan in 1930. Tot groot verdriet van zijn vader, want kort voor zijn dood had deze Max de leiding over het warenhuis van zijn ouder wordende vader overgenomen. Juist in de probleemvolle jaren hierna, rustte de leiding weer bij de 65-jarige vader Siegmund. Zijn tweede zoon Fritz benutte zijn grafische kennis ten behoeve van de reclame en etalages van het warenhuis, maar in september 1933 vertrok hij met zijn vrouw naar Israël. Hij was al langer overtuigd Zionist en koos voor een bescheiden leven in wat hij zag als zijn beloofde land. Hij werkte daar als tekenaar van kinderboeken, maar de situatie daar was er niet naar om tot grote welstand te komen. Het echtpaar kreeg daar in 1936 een zoon, die zij Gad noemden. Deze Gad leeft nog. De derde zoon, Ernst, was na de dood van zijn broer Max voorbestemd om zijn vader op te volgen en kreeg de kans zich hierop voor te bereiden, omdat zijn vader in 1931, dicht bij diens warenhuis, een nieuwe winkel opende. Een eenheidsprijzenwinkel.
In de crisistijd van de jaren dertig, kreeg het warenhuis geduchte concurrentie van goedkope winkeltjes. Om zich hiertegen te weer te stellen richtte vader Siegmund, niet ver van het warenhuis een nieuw bedrijf op, dat hij ‘Wohlwert’ noemde, naar voorbeeld van het vergelijkbare Engelse concern Woolworth. Het was een eenheidsprijzenzaak waarin alle artikelen gesorteerd waren naar prijs: van 10 Pfennig tot 1 Mark. Vergelijk de Bijenkorf in Amsterdam en Den Haag met een HEMA ernaast. De jonge Ernst kreeg hierover de leiding. Nu is op deze plek een bank gevestigd. Over de vierde zoon kunnen we heel kort zijn: hij wist in 1935 naar Zuid-Afrika te ontkomen, waar hij trouwde. Het echtpaar bleef echter kinderloos. Tegen deze terreur kon de oude Siegmund niet meer op en hij werd zeer depressief. Er kwam een koper opdagen: een zekere Jozef Neckermann. Hij was de zoon van een welvarende kolenhandelaar, maar Jozef zocht het liever in een andere branche: het warenhuis. Jozef Neckermann was eerder bevriend geweest met Hans en clubgenoot van de Würzburger rijvereniging. Met de procuratiehouder, de heer Hank, en de huisbankier kwam deze overeen, dat de netto waarde van het bedrijf 100.000 Mark was en de heer Ruschkewitz verklaarde dat hij hiermee akkoord ging. Neckermann ging hierna echter met de oude man zelf praten en wist met dreiging en druk het bedrag te verlagen tot 75.000 Mark. Zo ging het door tot 40.000 Mark. Steeds meer druk werd er gelegd op de oude man, bijvoorbeeld, door het ongevraagd binnendringen van een paar Nazibonzen bij de besprekingen. Ze zagen zwijgend toe, maar vergrootten zo wel de druk. Daarbij maakte één van hem tegen het einde van een zitting de arme man ‘fijntjes’ duidelijk, dat deze beter snel kon toegeven, anders zou hij wel eens in Dachau kunnen belanden. Ook vervalste men de notulen van eerdere besprekingen, bij voorbeeld door plotseling bepalingen over termijnbetaling in te voegen, terwijl de heer Ruschkewitz de voorgestelde verlaging van het verkoopbedrag had bedongen op voorwaarde van contante betaling. De verhalen gaan zelfs, dat Neckermann uiteindelijk nooit meer dan 40.000 betaald heeft en dat terwijl het jaarresultaat van 1936 voor de nieuwe eigenaar één Miljoen bedroeg. Na dit succesvolle jaar ging Neckermann het verkoopbedrag persoonlijk in contanten afrekenen in Berlijn, want onmiddellijk na de overdracht hebben vader Siegmund en zijn vrouw Würzburg verlaten. Ze vonden onderdak in een pensionkamertje in Berlijn en verdwenen zo voor even uit het zicht. Voor even, want de Nazis gingen steeds driester te werk en wisten hen ook hier te vinden en te bedreigen. Zoon Ernst trok eveneens in 1935 naar Nederland en Hans – we hebben het al gezien – wist te ontkomen naar Zuid-Afrika. Joseph Neckermann had zich inmiddels ook bij de partij – de Reiterabteilung der SA - aangesloten en dit leverde hem geen windeieren op: bij legerbestellingen stond hij vooraan in de rij, zijn specialiteit legeruniformen en kleding voor gevangenen. Zoon Ernst vertrok naar Nederland en zoon Hans ging naar Zuid-Afrika, waar hij zou verder leven onder de naam ‘Rush’. Nazi-Würzburg was ‘verlost’ van zijn Joodse kapitalistische familie. Maar zo ver was het in 1935 nog niet en… de ware tragedie ‘Ruschkewitz’ was amper begonnen. Nu met in de hoofdrollen Vader Siegmund en zijn vrouw Mina en zoon Ernst met zijn Ruth en zoontje Jantje. In 1940 hebben Siegmund en Mina Ruschkewitz een vertwijfelde poging ondernomen om uit Duitsland weg te komen naar Palestina, waar zoon Fritz al een aantal jaren woonde. Palestina werd sinds 1920 onder mandaat van de Volkenbond bestuurd door de Engelsen. Uit vrees voor problemen met de plaatselijke bevolking lieten de autoriteiten aldaar toen nog mondjesmaat Joden toe. In Duitsland echter stond in het begin van de oorlog de Gestapo toe, dat Joden illegale transporten organiseerden. Zo kregen 500 Duitse joden toestemming – hieronder de 69-jarige Ruschkewitz en zijn 58-jarige vrouw - om naar Tsjecho-Slowakije te vertrekken, waar zijn samen met vluchtelingen uit andere landen op 3 september in Pressburg (nu Bratislava, hoofdstad van het zelfstandige Slowakije) inscheepten op een Donau cruiseschip. Zo kwamen zij in Roemenië. Van hier vertrokken zij veertien dagen later op het Griekse schip onder Panamese vlag ‘Pacific’ richting ‘beloofde land’. Omdat deze clandestiene activiteiten en de afloop hiervan weinig bekendheid gekregen hebben, overigens terecht veel minder dan de vernietigingskampen, zullen we hier wat dieper op ingaan om de plaats en het lot van de deze twee oude mensen te verduidelijken. Het kleine schip was verschrikkelijk overladen om maar zoveel mogelijk mensen een plaats te kunnen verschaffen of… om er meer aan te kunnen verdienen? Er waren veel te weinig slaapplekken en ook de sanitaire voorzieningen leken nergens op. Ook was er gebrek aan voedsel en drinkwater. Toen er dan ook tyfus uitbrak was de inmiddels volledig ingestorte Siegmund Ruschkewitz een van de eerste slachtoffers: op 17 oktober overleed hij, nadat zijn vrouw hem vol zelfopoffering verzorgd had. Een overlevende heeft getuigd, dat deze vrouw een grote liefde toonde voor haar lijdende en stervende echtgenoot en zelf op de been wist te blijven. Veertien dagen later legde het schip op Kreta aan en hier, op 7 november, stierf ook Mina Ruschkewitz aan dezelfde ziekte. Beiden werden begraven op de joodse begraafplaats van Heraklion op dit eiland. Eerst in januari 1942 namen Hitler en zijn trawanten het besluit alle joden in Europa te doden, maar tot dan toe was de Nazipolitiek erop gericht hun aantal te verkleinen, onder andere door emigratie toe te staan. Joodse organisaties, de meeste hiervan clandestien, hebben dan ook pogingen ondernomen om de bedreigde joden uit Europa over te brengen naar Palestina. Dit ondanks de strenge immigratieregels van het Engelse mandaatbestuur. Dit vereiste medewerking van het Nazi gezag, dat zo de gelegenheid kreeg om zowel problemen te veroorzaken bij de Engelsen, als wel om de joden kwijt te raken. Het Comité om joden overzee uit Duitsland te laten verdwijnen stond onder supervisie van Adolf Eichmann.
De illegale Zionistische organisatie Mossad Le'Aliya Bet had geweigerd hieraan mee te werken wegens de onenigheid over de passagierslijst en de kosten. De drie schepen waren de Milos, de Pacific en de Atlantic. Samen staken ze in zee met aan boord ongeveer 3600 joodse vluchtelingen met als doel Palestina. De Pacific bereikte op 1 november de territoriale wateren van het mandaatgebied en de Milos enkele dagen later. Beide schepen werden onderschept door de Britse marine en begeleid naar de haven Van Haifa. Men was op de hoogte gebracht van de nadering van nog enkele schepen. Daarom hadden de autoriteiten uit voorzorg een schip, de Patria, gecharterd. Dit was een door de Engelsen geconfisqueerd Frans passagiersschip van 12.000 ton. Het wrakke schip was al 27 jaar oud. De passagiers van de Pacific en de Milos werden naar de Patria overgebracht en, toen op 4 november ook de Atlantic arriveerde, begon men ook aan het overbrengen van deze passagiers. Ondertussen hadden de Zionistische organisaties ontdekt hoe het transport verder zou verlopen. Er brak in het land een algemene staking uit, maar deze had geen resultaat. Toen boog men zich over een plan om met een torpedo vanaf een ander schip het uitvaren van de Patria te voorkomen. Maar een ander plan kwam tot uitvoering: agenten van de Haganah (= de joodse verzetsbeweging in Palestina) smokkelden een mijn aan boord van het schip. Op 25 november, toen naast de overlevenden van de andere schepen ook reeds 135 passagiers van de Pacific waren overgebracht, ontplofte deze mijn. Het was de bedoeling, dat dit zou geschieden met een minimum aan slachtoffers, maar de ontploffing sloeg zo’n groot gat in de scheepswand, dat het schip onmiddellijk slagzij maakte en zonk. De meerderheid van de mensen aan boord is gered door Britse en Arabische scheepjes, die te hulp snelden, maar ongeveer 267 anderen, waaronder ook bemanningsleden en Engelse militairen overleefden het niet. De Haganah kam tot de conclusie, dat de wanden van de Patria al zo verrot waren, dat het bij het bereiken van diep water onmiddellijk gezonken zou zijn en dit had betekend, dat iedereen aan boord zou gedood zijn. De vluchtelingen, die de ramp overleefd hadden en de 1560 passagiers van de Patria, die nog niet waren overgebracht, werden opgesloten in het concentratiekamp Atlit. Na enkele maanden en na een internationale druk kregen de overlevenden van de Patria toestemming om in Palestina te blijven. Maar de passagiers van de Atlantic zijn op 9 december gedeporteerd naar het eiland Mauritius. Na de oorlog kregen zij de keuze om te vertrekken naar waar zij wilden. 81% koos voor Palestina en kwam daar aan in augustus 1945.
Toen echter rustten Siegmund en Mina Ruschkewitz, met vele andere slachtoffers van de tyfusepidemie op de Pacific, al jaren op een joodse begraafplaats op Kreta. Een drama? Inderdaad, maar mogelijk is hun hierdoor veel ander leed bespaard gebleven. De Engelse autoriteiten en de Haganah zijn het nooit eens geworden over de schuldvraag van dit drama, waarbij zo veel joodse mensen het slachtoffer geworden zijn van de Jodenhaat der Nazis en van de nalatige onverschilligheid hiernaast van de geallieerden. Aanvulling op het vorige:
Een overlevende van de ellende, die vluchtelingen naar Palestina in 1940 op de schepen moeten meemaken beleven?, heeft erna aan Hans Ruschkewitz in Zuid-Afrika het volgende geschreven: "Beste mensen. Het spreekt vanzelf, dat jullie meer willen weten over de laatste levensweken van jullie ouders. Wij ontmoetten je ouders aan de Slowaakse grens. Jullie vader was een oude, zieke man, maar jullie moeder zag er zo gezond uit. Met de trein reden we naar Pressburg en hier gingen we aan boord van een Donau-passagiersschip. Het werd een niet onaangename reis, maar dat veranderde toen we over moesten stappen op een zeeschip: slechte slaapgelegenheid, te weinig eten, onvoldoende drinkwater en een absurde hygiënische toestand. Het was een klein schip met 1800 passagiers! Het is goed voorstelbaar, dat dit een ramp werd. Iedereen leed onder deze omstandigheden. Jullie vader verloor alle belangstelling voor alles om hem heen. Niets interesseerde hem nog. Hij werd ernstig ziek en stierf op 17 oktober in de ziekenboeg van het schip. Jullie moeder heeft hem daar verpleegd ten koste van haar eigen gezondheid. Wij keken ervan op, dat jullie moeder hem zo snel in de dood gevolgd is. Zij was weliswaar helemaal ontdaan toen haar man stierf en de verpleging had veel van haar gevergd. Zij werd ook ziek en stierf door onvoldoende hulp van verpleegsters en artsen en door gebrek aan geneesmiddelen. Zij overleed op 7 november op het schip, dat toen bij Kreta voor anker lag." Tot zover deze brief.
|