|
Tweede Wereldoorlogervaringen g
Gebroeders Seesing - Mislukte overtocht
a Zaterdag 5-5-´45
Dat lieten wij ons geen twee keer zeggen, en gingen we weer naar de Elbe, want daar moeten wij in ieder geval over heen. Wij dachten niet anders, dat het over zetten was weer in volle gang, maar natuurlijk alleen voor Hollanders, Fransen en Belgen. Maar wat een teleurstelling was het, toen wij aan de Elbe kwamen en zagen, dat er niets maar dan ook niets aan de hand was, geen kip war er te zien, alleen lag er aan de kant een flinke roeiboot te dobberen.
Zonder aarzelen opperde wij het plan om over te varen, de stroom was wel sterk, maar met die schipper die wij bij ons hadden, zou dat geen hinderpaal voor ons zijn. Wacht zei een van ons, dat kunnen wij nu wel doen, maar zouden de Russen dat toelaten, stel je voor dat als wij midden op zitten, en ze schieten die boot lek, je kann dan nog zoo´n goede zwemmer wezen, maar tegen zoo´n stroom was niet te vechten. Wij besloten naar een Russische commandant te gaan, vragen voor toestemming. Spoedig hadden wij er een gevonden, want die liepen daar met bosjes rond. Wij lagen hem zo goed en zo kwaad als het ging de zaak uit een, en wachtte met spanning af wat of nu het antwoord was. Als wij de boot terug brachten, konden wij gaan. Als gekken, zo hard die kunnen lopen, liepen wij naar de boot. De boot terug brengen niemand die daar aan dacht, als wij maar aan de overkant waren. Wij met z´n vieren, een Fransman en een Duitser was de bemanning.
Vlug werd de ketting binnen gehaald, en daar gingen wij. Ik kon wel jubelen zo blij was ik, dat wij het nu toch gewonnen hadden. Met de bevelen van de schipper, vier van ons hadden een roeispaan vast, schoten wij aardig op. Als wij die niet bij ons hadden gehad, dan hadden wij als leek zijnde, met de stroom meegevoerd geworden, en hadden misschien nu nog op de Elbe rond gedobberd. Vijf minuten hebben wij nodig gehad om de overkant te bereiken. Als eerste sprong ik aan wal, een zucht van voldoening en opluchting kon ik niet nalaten te slaken. Dat wij nu toch aan de overkant waren, en de weg naar huis voor ons openlag. De laatste was nog niet aan de wal, en daar hoorde ik achter een bosje, gekraak van takken. Verschrikt keek ik om, en daar zag ik voor het eerst een Amerikaan voor mij staan. Altijd heb ik gezegd tegen de jongen van mijn kamer in Brandenburg, zo gauw ik de eerste Amerikaan ziet, zal ik hem juichend begroeten. Ik moet even een fout in bovenstaande regels herstellen. Daar staat dat ik de eerste Amerikaan zag, maar dat klopt niet, want wij zagen ze al, toen we het dorp Hohen Wahrte (opmerking Fred: Hohenwarthe) binnen kwamen. Ik bedoelde daar dan mee, de eerste aan de overzijde, op Amerikaans grondgebied.
Maar dat begroeten, kon ik nu moeilijk doen. Ten eerste keek mij die kerel aan, alsof hij mij op wou vreten, en ten tweede hield hij een geweer op ons gericht, en sprak, go back in the boot, terug in de boot. Verstaan deed ik hem niet, maar begreep hem des te beter. Ja jongens zei Kees, wij moeten weer terug. Wacht even zei Nol tegen Kees, kan je hem niet aan zijn verstand brengen, dat wij Hollanders zijn. Hij kan wel denken dat wij Duitsers. Kees aan het lullen, maar niets dat hielp. Ondertussen waren er drie Amerikanen bij gekomen, en die hadden gelijk een twintig Duitse soldaten mee genomen, die moesten wij gelijk mee terug nemen. De wanhoop nabij stapte wij als laatste in, en daar gingen wij weer. Gevaarlijk was de overtocht, ten eerste was de boot te zwaar bemand, en ten tweede was de schipper die de bevelen moest geven, de kluts kwijt, wat best te begrijpen was. Van de eene kant, naar de ander werden wij geslingerd, meer als 500 meter dreven wij af. Eindelijk na twintig minuten knoeien op dat woeste water stapte wij weer aan de kant. Tien man waren ongeveer uitgestapt, of daar klonk een schot. De Russen die ons hadden aan zien komen begonnen een beetje rot te doen. Verschrikt gingen onze handen omhoog en stonden wij daar, benieuwd met angst afvragend wat er nu gebeuren ging.
Al gauw waren ze ons genaderd, het opstellen was in tijd van een ogenblijk gedaan, of wij nu Duitser waren of niet, wij werden even goed weggevoers naar de commandant. Nu zei Nol, wij zitten in de boot, maar nu in een andere, als zo even, wij zijn prachtig krijgsgev. gemaakt. Bij de commandant aangekomen, werden wij weer weggestuurd, wij hadden, zei hij, hier niets mee te maken. Wij moesten naar huis toe gaan. Daar stonden wij weer, met al de rommel op straat. We moesten naar huis. Waarom moesten zij dat ieder uur van de dag zeggen, het klonk op het laatst als een vloek in je oren. Het was toch onmogelijk. Van alles op alles hebben wij gezet, wij mochten niet slagen. Radeloos liepen wij weer in het dorp rond, afgemat sjouwend met de bagage, met een lege maag, want die twee laatste sneden brood die wij ´s morgens hadden opgegeten, dat had niet veel geholpen. Na een uurtje rond gezworven te hebben, vonden wij weer een slaapgelegenheid. Moe vielen wij in het stro, met de gedachte, wat er mij gebeuren gaat gebeurd er. Het kan mij helemaal niets meer schelen. Hoe lang wij gelegen hebben weet ik niet, toen wij werden opgeschikt door het lawaai van een Rus, die ons beduidde, dat wij mee moesten komen, bagage konden wij laten staan.
Op een pleintje moesten wij wachten, met nog meer buitenlanders en een zooitje duitse burgers. Zeker twee uur hebben wij daar gestaan. Ondertussen waren nog ´n stelletje Amerikanen over gekomen, en zagen wij de begroeting van die gasten en de Rus. Daar kan ik geen bijzonderheden over schrijven, want dat interesseerde mij niets, alleen dat, toen het stelletje uitelkaar ging, was het interessant, hoe een groep peukjeszoekers vochten om de halve cigaretten die de Amerikanen neer haddden gegooid. Het was ongeveer zeven uur toen wij vier aan vier afmarscheerde, waarheen, niemand die iets wist. Als je het aan een Rus vroeg die ons begeleidde, verstond hij je niet. Bijna drie uur hebben wij haast gelopen, toen wij eindelijk, het was al donker, in een dorp halt hielden. (opmerkerking Fred: het is moeilijk te bepalen welk dorp dit geweest zou kunnen zijn. Jan beschrijft echter later dat ze nog eens in dit dorp kwamen en toen onderweg naar Belzig waren. Het zou dus Körbelitz of Wörmlitz geweest kunnen zijn).
|

|
|
Kaart van de omgeving Brandenburg an der Havel samengesteld door dhr. Alfred Seesing aan de hand van de plaatsennamen uit het dagboek van Jan. |
Honger dat wij hadden, verschrikkelijk, we konden haast niet meer op de benen staan. Wij zeiden al wij hebben gescholden op die moffen, maar die gaven tenminste nog te vreten. Maar die Iwan laat je stiekum uithongeren. Plotseling werden bevelen gegeven, alle opstellen vier aan vier. Moeizaam richtte je, je eigen maar weer op, en ging maar weer staan. Even van te voren, ja een typisch geval is dat was ik naar een Rus gelopen, en vroeg hem of hij een cigaret voor mij had? Nee, zei hij, maar kom maar mee.Hij liep naar een troep duitsers toe, en vroeg aan die lui om een cigaret. Overal wel van zes, zeven kanten hielden ze een doosje voor. Twee cigaretten nam hij, en gaf er een aan mij. Zelf stak hij de andere op. Het was een genot, om die verbaasde tronies van die Moffen te zien. Om weer op het aantreden terug te komen, toen wij eenmaal stonden, kwam er een commandant aan, en riep alle nationaliteiten terzijde. De Duitsers moesten blijven staan. Spoedig hoorde wij dat we weer naar Hohen Warhte konden gaan. Daar voelde wij niet veel voor. Trouwens wij zouden het niet kunnen ook. Een eind terug vonden wij een soort toneelzaal, daar lagen al verscheidene vluchtelingen te slapen, nou daar kropen wij ook maar bij.
Daar waren ook Serven, die door de Duitsers krijgsgevangenen waren gemaakt. Nu die zijn al zo lang in Duitsland, dat die spreken en verstaan, ook heel goed de Duitse taal. Ik stapte naar zoo´n snuiter toe, en vroeg of het niet mogeliijk was dat als wij naar de Russische commandant gingen of wij dan niet wat te eten konden krijgen, voor een man of zes. Dat zal wel gaan, zei hij. Toen vroeg ik hen, of hij dan misschien mee wou gaan, om het te vragen, want die lui spreken natuurlijk Russisch ook. Direct was hij daar toe bereid. Al gauw hadden wij een commandant gevonden, die woonde in de voorkamer van een boerderij. Wij stapte daar met z´n drieen naar binnen, of dat wij daar woonde, zonder kloppen, zonder wat, en dat bij de commandant. De tolk deed het woord. Twee minuten later zaten wij aan tafel, en deden ons te goed aan de soep zo vet als bagger met een zooitje vlees er in, en gries gekookt in melk, dus niet in water, zo als wij het gewoon waren. Toen wij ons eigen dik hadden gegeten, stapte wij weer spoedig op en namen gelijk eten mee in een grote kan voor mijn broers. Nu die sprongen een gat in de lucht, blij dat ze wat te eten hadden. Toen te eenmaal gegeten hadden, duurde het niet lang meer, of wij lagen weer op het stro. Een van de naarste dagen van mijn leven had ik achter de rug.
Zondag 6-5-´45
Al vroeg waren wij wakker. Erg best geslapen hadden wij niet maar daar konden wij geen rekening mee houden. Op stap moesten wij weer, terug naar Hohen Warthe. Spoedig waren wij weer daar, want we hadden flink door getippeld. Veel valt er over die dag niet te schrijven. Met een beetje rond hangen, in het dorp, of in de schuur, is de dag omgegaan. Dit moet nog vermeld worden. Dat wij blij waren dat onze bagage, nog ongeroerd in de schuur stond want die Iwan snuffelt nogal graag.

© Sion Soeters 2002 - 2013
|