Tweede Wereldoorlogervaringen
g

                     Gebroeders Seesing - Bij de Russen

a
Donderdag 3-5-Ž45

Zoals wij afgesproken hadden, waren wij vroeg op de been, wij waren weer uitgerust, dus gingen vlug met nieuwe hoop op stap. Het was goed weer. De stemming was goed, en al waren de wegen niet zo mooi voor het wagentje, ondanks dat, schoten wij lekker op. Onderweg hoorde wij van iedereen die wij spraken, dat er nog steeds werd over gezet. Er lag daar nog een rijnaak met kolen en jam, (opmerking Fred: er staat jAM maar ik weet niet wat het betekent), daar hadden ze witte vlaggen opgezet, een teken van overgave, en de mensen van de omliggende dorpen liepen met wagentjes en fietsen, kolen en jam te slepen zo veel als ze maar konden. Om half tien stonden wij aan de Elbe, aan het water dat scheidde van de vrijheid. Maar wat wij zagen, geen tekenen van overzetten. Al gauw hoorde wij, dat Duitse officieren waren overgestoken, om te onderhandelen, waarover dat wist niemand. Afijn wij zij in het gras gaan zitten, beschut achter een bosje, want de wind was behoorlijk koud aan die Elbe. Het voorstel werd gedaan, om eens flink wat brood te scheuren, nu dat werd volstemmig goedgekeurd. Onder het eten kwam er nog een Hollandse vrouw bij ons zitten, met twee kleine kinderen, die wou ook zien, dat ze over de Elbe kwam.

Na de middag kwam er leven in de brouwerij. Amerikanen verschenen aan de overkant en de Moffen kwamen terug. U begrijpt wat een kring van volk of daar omheen gevormd werd, iedereen was nieuwsgierig wat of er gebeuren ging. Eerst zouden worden overgezet Duitse gewonde soldaten dat waren er ongeveer 1000. Vervolgens Hollandse, Franse etc. krijgsgevangenen, en dan kwamen de burgers. Her duurde ongeveer twee uur voor dat de eerste aak over ging, en wat ging dat lossen langzaam, verschrikkelijk. Gelijk met die Moffen, waren ook de krijgsgevangenen overgezet, met een andere aak, die waren tegelijk overgegaan. Dus als dat zaakje gelost was, dan waren wij er aan. Op een gegeven ogenblik hoorde wij van de andere kant, een vrouwenstem, die riep, hallo, hallo Hollanders houd moed, jullie komen er ook over hoor. Een gekkenhuis was het, toen wij dat hoorden. Om zeven uur kwam een aak terug, toen hij eenmaal aan de kant lag, had U eens moeten zien hou gauw of die vol was, val alle kanten sprongen en kropen ze er op. Kees was ook een van de gelukkigen, maar Nol en ik stonden nog aan de kant, en het was voor ons onmogelijk om er nog bij te kunnen, er waren er zelfs bij, die hingen aan de reling. Kees riep al naar ons, doen jullie nu je best, bij de volgende keer, ik blijf daar wel op jullie wachten. Plotseling werd er geroepen, alle burgers van boord. Alleen soldaten en krijgsgevangenen worden toegelaten. Wat was nu gebeurd, in die tijd, dat de aak aan de andere kant had gelegen, waren er weer honderden soldaten bijgekomen.

Een paniek was het op die aak, alles moest er af en niemand had zin. Er werd gescholden, van alles door elkaar. Zo vlug als dat volk er op gegaan was, zo langzaam ging het er af. Eindelijk was Kees weer in ons midden. Wat deden wij nu. Eerst zouden we de andere jongens maar op gaan zoeken. Toen wij die gevonden hadden, was het daar ook niet erg pluis, ze hadden n.l. woordenwisseling. De een wou de volgende aak afwachten, de ander wou slaapgelegenheid op zoeken in het dorp. Het eind van het liedje was dat wij gingen uit elkaar. Wij gingen dan ook met ons drieen onze eigen weg. Het was in het begin wel pijnlijk, want wij hadden met het ploegje niet zo slecht geleefd. Ik bedoel niet wat het eten aangaat, nee het kon soms reuze gezellig zijn, op de laatste twee dagen na, toen was het nog al eens hommeles onder elkaar. Dat was dan ook wel een van de feiten dat wij de zaak splitsten. Wij met ons drieen besloten om die aak die ondertussen weer aan de overkant lag, af te wachten. Het werd al aardig donker. Nog meer mensen bleven met ons aan de Elbe. Niet alleen Hollanders maar ook Fransen, Duitsers, Italianen, Polen enz. Er waren er zelfs, die maakte aanstalten om die nacht slapende aan de Elbe door te brengen. Dat deden ze echt op zijn Indiaans. Dan maakten ze een vuur en de een na de ander, zou dan de wacht houden, om dat vuur aan te houden. Overal waar je keek, welke richting ook, zag je zooŽn kampvuurtje, dat was werkelijk een imposant gezicht.

Een eindje van zooŽn vuurtje af, kon U ons af en toe in een opflikkering van het vuur zien staan, met de kraag hoog op, want het was ijzig koud geworden. Behagelijk rokend van een cigaret van Duitse tabak. Hoe wij aan die tabak kwamen, dat moet ik er even tussen lassen, dat is wel de moeite waard. De avond daar voor, toen wij in die wagon zouden gaan slapen, was er een duitse soldaat komen vragen of wij niet een oude jas hadden, en een oude broek, dan had hij wel tabak en sigaren voor ons, dan kon hij zijn soldatenpakje uit gooien, dan was hij vrij man. Toevallig had Kees een oude jas, waar de rafels bij hingen, en Nol had een oude broek, die hadden wij gauw van de hand gedaan voor 50 gram tabak en vijf sigaren, zodoende hadden wij wat te roken. Het was al tien uur geweest, toen de aak, met een scherpe schijnwerper er op terug keerde, en burgers die nog door de soldaten door, op de boot waren gekropen, kwamen mee terug, dus dat was voor ons een teken, dat wij gerust rechts om keer konden maken, want het was weer verkeken. Begrijpt U onze stemming. Wij zeiden niets, maar dachten des te meer. Weg waren de mooie dromen, dat wij spoedig thuis zouden zijn, bij vader, moeder bij allen die ons dierbaar zijn. Het was allemaal een desillusie geworden.

Zwijgend gingen we terug naar het dorp, vlak aan de Elbe, zoeken in het donker van de nacht, naar een slaapplaats. Eindelijk vonden we een grote hooischuur, waar nog meer mensen lagen. Trappend op voeten en handen van wakker schrikkende mensen, vallend over koffers en zakken, vonden wij bij het licht van Kees zijn cigarettenaansteker, wat zeer gevaarlijk was voor brandgevaar, een geschikt plaatsje voor ons door de zware desillusie vermoeid lichaam. Eerst na lang peinzen, waarom de terugkeer naar huis ons zo tegen zat, ben ik eindelijk in slaap gevallen.

Vrijdag 4-5-Ž45

Het was al zeven uur geweest, toen wij wakker schrokken, wij waren een van de laatsten, want al de anderen die daar geslapen hadden, waren allemaal al weg. Tijd om te eten gunde wij ons niet, wij wilde zo gauw mogelijk aan de Elbe zien te komen, misschien hadden wij nu kans. Daar aangekomen zagen wij dat er weer een aak was over gegaan, en wij hoorde met burgers. Wij kregen weer nieuwe moed, dat begrijpt U. Na een klein uurtje keerde hij terug. Ons hart klopte ons in de keel, zouden wij nu geluk hebben. Midden op de Elbe bleef hij liggen. De kapitein zette een hoorn aan zijn mond, en riep, dat voor vandaag was het overzetten stopgezet, omdat aan de overkant was geen plaats meer. Teleurstelling en onze stemming, zal ik maar niet meer schrijven. Wij zijn ik zal maar zeggen volgens plan van de Elbe terug getrokken, en zijn aan de dijk een paar boterhammen gaan zitten eten. Onder het eten zagen wij nog een paar jongens van het oude groepje aankomen, die kwamen ook nog eens kijken. Wij hebben nog een paar woorden met hun gewisseld. Nadien hebben wij ze niet meer gezien, want wij zijn in een auto gestapt, die terug ging naar Burgh. Daar aangekomen zijn we naar een distributiekantoor gegaan, zien dat we wat eten op de kop konden tikken, waar wij niet in slaagde, alleen konden wij in een winkel drie bussen erwten zonder bon kopen.

Na even beraadslaagd te hebben, besloten wij naar het dorp Niegrep terug te gaan, daar zouden wij bij een boer onderdak zoeken, en naar de burgemeester gaan voor eten. Wij wilden daar een paar dagen blijven want voorlopig was het trekken ons moe. Een paar kilometer daarvan verwijderd zagen wij op een brug een groepje Duitse soldaten staan, en die beweerden met zooŽn overtuiging, dat in Hohen Warthe, waar wij al naar toe hadden willen gaan, Hollanders, Fransen en Belgen werden overgezet. Wij wilde het niet geloven, wat zeer begrijpelijk was, maar die lui keken ons zo verontwaardigd aan, dat wij moesten het wel geloven. Dus gingen weer op stap, een kilometer of zestien lopen naar Hohen Warthe. Wij hadden ongeveer acht kilometer achter de rug, toen wij besloten een boterham te eten, want onze magen rammelde danig. Onder het eten kregen wij bezoek van twee Duitse soldaten, die ook op stap waren naar de Elbe.

Die hadden n.l. net als vele anderen de wapens neer gelegen, en wilden zich overgeven aan de Amerikanen. Al gauw hadden wij in de gaten dat die soldaten van de honger bij ons waren komen zitten. Ik vroeg dan ook of ze een boterham lustten. Nou was hun antwoord, als wij konden missen graag. Uit dankbaarheid kregen wij daar voor in ruil, negen cigaretten en een pakje goede tabak. Daar waren wij weer op onze beurt blij mee, want wij hadden net niets meer. Ondertussen vertelden die soldaten, dat Berlijn gevallen was, en dat de Russen spoedig hier zouden zijn. Zij waren niet meer te houden. Wij keken elkaar eens aan, en in alle drie onze ogen lag te lezen, dat we op moesten schieten, om aan de andere kant te komen, anders vielen wij nog in de handen van de Russen. Wij bleven dan ook niet lang meer zitten en gingen lopen, zo vlug als onze moede ledematen het toelieten.

Na een goed uur tippelen kwamen wij in het dorp aan. Ik had onderhand flink koppijn gekregen, natuurlijk van de zenuwen, waar ik nogal eens dikwijls last van heb. Begrijpt U onze verbazing toen wij aan de grens van het dorp hoorde dat verschillende Amerikanen over waren gekomen. Ja hoor al gauw zagen wij ze lopen, en uit elk huis hadden de bewoners lakens gehangen, die hadden zich overgegeven. Verschillende Yankees hadden ons al aangehouden, en vroegen, wat voor landslieden wij waren. Kees die nog een beetje van dat koeterwaals spreken kan, stond ze te woord, en zei dat wij Hollanders waren. Dan beduidden zij ons, dat wij naar de Elbe moesten gaan, dan zouden wij wel over gezet worden. Wat waren wij blij, nu hadden wij zekerheid, jammer dat ik zooŽn hoofdpijn had, anders had ik gejubeld, dat ze het thuis hadden gehoord.

Wij namen nog even tijd om bij de bakker aan te lopen, proberen of wij niet wat brood zonder bon konden kopen. Ja hoor, even later liepen wij alle drie, met een stuk brood onder de arm. Een paar minuten later stonden wij weer aan de Elbe, en de Amerikanen stonden daar ook, met meer dan 1000 vluchtelingen om zich heen. Een grote roeiboot lag aan de kant, en daar stonden ook van die gasten, druk op kauwgom kauwend, met een heerlijke cigaret tussen de lippen, die ze als ze die half opgerookt hadden, nonchalant in het water gooide. Wringend door het volk heen, het waren meest duitse soldaten, hadden wij de waterkant bereikt, en stonden vlak bij de boot. Maar niemand werd ingeladen. Wij hadden een tien minuten gestaan en daar kwam een Engelse familie aan, met een stoot bagage, dat was niet mooi meer. Het bleek later dat ze daar op gewacht hadden, want de zaak was spoedig ingeladen, de boot voer af, met de mededeling dat hij niet meer terug kwam. Moedeloos pakte wij onze bagage weer op, en verlieten weer die vervloekte Elbe. Kees nam onze passen, en ging daarmee naar de burgemeester, zien dat wij wat te eten konden krijgen. Al gauw kwam hij onverrichtte zaken terug, met het bericht dat de burgemeester was overgestoken naar de Amerikanen. Wij hebben toen maar een slaapplaats opgezocht waar wij nog al spoedig in slaagde, hebben toen war brood gegeten, en zijn maar gaaan slapen. Met nieuwe moed voor de volgende dag, en tevens om die dag vol ellende te kunnen vergeten.

Zaterdag 5-5-Ž45

De andere morgen, om zes uur stonden wij, met nog wel meer als 1000 mensen, weer aan de Elbe. Het was koud, regenachtig weer en het zag er niet naar uit, dat het die dag op zou klaren. De boot lag aan de andere kant, en verderop stonden een paar Amerikanen op wacht. Wij hadden denk anderhalf (opmerking Fred: waarschijnlijk bedoelde Jan anderhalf uur) gestaan, waren flink nat geregend, en kregen hoe langer hoe meer kou, en waarvoor of wij daar nu stonden, dat wisten wij niet, er kwam geen verandering in de toestand. De soldaten bleven staan waar ze stonden, en de boot bleef deinend in de Elbestroom liggen waar hij lag.

Moedeloos zei ik tegen mijn broers, kom laten wij de rommel opnemen, dan gaan wij terug naar de schuur waar wij geslapen hebben, dan wachten wij daar de Russen maar af, en zullen dan maar zien wat met ons gebeuren gaat. De terugweg naar huis is ons nog niet gegund. Zwijgend liepen wij achter het elkaar het dorp weer in, gevolgd door een Hollandse schipper genaamd Jan Hendriks die ook de mening was toe gedaan, en zich bij ons aansloot. In de schuur aangekomen hebben we eerst wat zitten eten, droog brood, met de laatste suiker. Wij hadden toen wij klaar waren met eten de boel opgeruimd, of daar hoorde wij, dat Iwan, bijnaam voor Russen, het dorp was binnen gerukt. Ik weet niet, hoe ik U die opluchting moet verklaren, die wij ondervonden, toen ons dat te oren kwam, was het misschien dat wij nu niet meer teleurgesteld konden worden, wat het overzetten aangaat, of was het misschien, dat wij ons lot aan hogere hand overlieten. Ik ben er absoluut van overtuigd, dat mijn beide broers, dezelfde nare conclusie trokken als ik, dat die vele kilometers die wij te voet hadden afgelegen, in weer en ontij, dat die nachten van slecht slapen vanwege kou, of andere narigheden, of die blaren die wij op onze voeten hadden gelopen, dat, dat allemaal voor niets was geweest.

Kom zeiden wij resoluut tegen elkaar, laten wij eens zien hoe de Russen er uit zien, want hier op de hooischuur worden wij niet wijzer. Al gauw zagen wij er een paar aankomen, de vrouwen die aan de deur stonden, gingen haastig naar binnen, wat zeer begrijpelijk is, als wij de Duitse propaganda nagaan. Nou ik moet U eerlijk vertellen die Amerikanen bevielen mij ook beter, dan die oosterljke tronies. Er zijn er bij, die er nog al beschaafd uitzien, maar als men die Mongolen neemt, dan kan men als vrouw zijnde daar gerust bunzig (opmerking Fred: bevreesd) voor zijn. Een minuut of tien later, wij waren weer de hooischuur op gegaan, kwamen er een paar het erf op, voor inkwartiering. Benieuwd hingen wij naar beneden, kijken wat er gaande was. Ondertussen dat wij de ladder afgingen keken wij de straat op, en daar zagen wij die honderden Duitse soldaten die aan de Elbe hadden gestaan, terugvoeren door Russen begeleid. Dus die hadden pech gehad.

Onder aangekomen, stond een Rus beneden aan de ladder ons op te wachten, die had gezien toen wij naar beneden kwamen, dat ik een armbandhorloge had. Gauw had hij mij duidelijk gemaakt, dat hij dat wou hebben. Protesteren zou weinig baten, dus gaf ik het maar zonder meer af. Liever had ik het voor zijn poten in gruis gegooid, maar ik heb mijn leven nog veel te lief. Al gauw werd ons verteld dat wij het erf moesten verlaten. Toen wij vroegen waar wij dan heen moesten gaan, was het antwoord, naar huis.




© Sion Soeters 2002 - 2013








Contact

Credits

Gastenboek

Disclaimer

Home