|
Tweede Wereldoorlogervaringen g
Gebroeders Seesing - De thuisreis
a Maandag 7-5-´45
Om zeven uur, was het opstaan geblazen, want om 8 uur moesten alle buitenlanders en Duitse vrouwen pantsersperren op de autobaan opruimen. Tot ´s middags drie uur waren wij de sigaar. In het dorp aangekomen kreeg ieder een pond brood. Later bleek dat er niet genoeg brood was, dus moest er bij gebakken worden. Wij stonden nog te wachten toen er werd gevraagd, of er onder ons een bakker aanwezig was. Een Italiaan en ik meldde ons eigen, niet omdat ik zo graag werken wou, dat ik mij meldde, want wij hadden die dag ons portie wel gehad, op twee sneden brood. Maar ik had dan kans om wat brood mee te nemen. Het brood ging net de oven in, toen ze ons kwamen vertellen, dat alle buitenlanders moesten met bagage aantreden, dat was een strop, want nu had ik geen gelegenheid, om brood mee te nemen.
Het was zeven uur toen wij afmacheerde, oostelijke richting. De meeste liepen al, nou wij gaan net als de Moffen naar Siberie. In het dopr waar wij al gweest waren, hielden wij weer halt, en wij werden weer in die toneelzaal gestopt om te overnachten. Hoe wij daar een plekje moesten vinden was gewoon een raadsel, want het lag daar tjokvol. Nol en ik, hadden ons bij een deur, tussen een hoopje mensen gewrongen, en probeerde te slapen, wat niet erg best lukte, want ieder ogenblik ging de deur open. Dan kwam er iemand in, en dan ging er weer eentje uit. Toch schijnen wij in slaap gevallen te zijn, want plotseling, het zal ongeveer drie uur geweest zijn, werden wij opgeschrikt door een geweerschot, dat vlak achter de deur geklonken had. Even daarna werd de deur weer opengemaakt en kwamen twee Russen binnen. Toen ze in de gaten hadden dat wij wakker waren vroegen zij aan ons, of wij soms wisten of hier vrouwen waren. Nee dat konden wij hun niet zeggen. Zij stapte over ons heen en gingen schijnbaar zoeken. Even later kwamen ze onverrichter zaken terug en vroegen ons, of wij misschien zin hadden om te helpen met het slachten van een koe, in het licht van een petroleumlamp, badend in het bloed. Ja nu wisten wij gelijk waarvoor dat schot gediend had. Al gauw lag het beest met een bijl en messen, in stukken en brokken. Dat vlees werd daarna in een grote ketel gekookt.
Om acht uur kreeg ieder een snee brood met een stuk vlees. Nol en ik kregen zoveel dat wij konden het niet op. Om negen uur moesten wij alle weer opstellen voor de afmars. Een eindeloze colonne was het van voetgangers, trekwagentjes, allerhande soorten fietsen, paard en wagens, een traktor met een grote aanhangwagen was er ook nog bij, bestuurd door Belgen. Daar konden wij onze bagage opleggen. Minstens 30 kilometer hebben wij die dag gelopen, ik ben wel eens moe geweest, maar zoals die dag nog niet. Dat kwam natuurlijk hoofdzakelijk, omdat ik die nacht hoegenaamd niet geslapen had. Op een grote boerderij werden wij voor de nacht ondergebracht. Naar de stallen en de mest die daar lag te oordelen, moet daar ontzettend veel vee gestaan hebben, maar er was geen kip meer te zien. Alles was geslacht, overal zag je dan ook darmen en huiden leggen. Wij zijn ook nog in de woning gaan kijken. Sjonge, jonge wat hebben ze daar huis gehouden. Alles lag op en door elkaar, het is niet te beschrijven, hoe of het er daar uitzag. Ik heb nog verschillende gloednieuwe hand en theedoeken mee genomen, en een grammaphoonplaat. Die avond werd er een varken geslacht, aardappelen lagen daar genoeg, dus hebben wij ons toch sinds lange tijd dik kunnen eten. Het was bij tienen toen wij gingen slapen. Nu ik heb die nacht geslapen, daar kan U van op aan.
Woendag 9-5-´45
Om zeven uur werd het bevel gegeven van opstaan. De tocht naar Belzig werd voortgezet. Ons was onderhand bekend geworden, dat alle buitenlanders en krijgsgevangenen moesten zich naar Belzig begeven. Daar vandaan zouden wij per transport naar huis worden gebracht, dus niet naar Siberie. Wij zouden onze bagage op de aanhanger liggen maar dat was al niet meer nodig, de Russen hadden de trekker in beslag genomen. Ja wat nu te doen. Als wij die reis naar Belzig de bagage moesten dragen, nou dan liepen wij per dag wel vijf kilometer. Wacht daar schoot mij wat te binnen. In een van de schuren had ik een koets zien staan. Ik zei tegen Kees, ga je mee kijken, of hij nog in orde is, dan nemen wij dat ding mee. Met een man of wat rijdt zoo´n koets niet zwaar. Afijn wij haalden dat rijtuig eruit, en gelijk kwamen die Belgen aanlopen, en vroegen of zij zich bij de koets aan mochten sluiten. Daar konden wij natuurlijk niets op tegen hebben. Onderhand dat die koets werd opgeladen, ben ik op zoek gegaan naar tuig, je kon nooit weten of wij onderweg nog een paard vinden of bij een of andere boer konden jatten. Dat ging heel makkelijk.
Als je iets zag bij een Duitser, in huis, of op het land, het geef niet waar, dan neem je het. Niemand die er wat van zeggen zou, als je het maar van een Mof jatten. Nadat wij eerst geteld waren, marcheerden wij weer af. Als U eens had gezien, die koets, hoog opgeladen, zo dat de veren plat lagen. Twee vlaggen stonden er boven op. De Hollandse driekleur en de Belgische, en dan de drom mensen er omheen, die het gevaarte in beweging brachten, met stokken en touwen. Wij hadden zo ongeveer een uur gelopen, toen wij tot de ontdekking kwamen, dat wij een van de laatste waren van de colonne, en wij raakte hoe langer hoe meer achter. Het eenigste wat er op zat, wij moesten een paard voor die wagen hebben, zo konden wij het niet lang uit houden. Plotseling zagen wij een wagen op een zijweg staan, met drie paarden er voor. Het waren ook wel vluchtelingen, maar ondanks dat stapte een Belg en mijn persiin er op af om een paard los te krijgen. Daar aangekomen bleken het Polen te zijn. Nu al hadden die tien paarden gehad, ze hadden er geen een van afgegeven, zij hadden nu het heft in handen. De koets met zijn douw en trekpersoneel, stond natuurlijk met spanning te wachten wat of wij daar klaar maakten. Dat had van die Russen die ons begeleidde in de gaten en kwam vragen wat of er aan de hand was. Ja dat was gauw verteld, want een van die Belgen sprak goed Pools. Die Rus stapt gelijk naar die Polen toe. Tien minuten later hadden wij een groot zwaar paard voor die koets lopen. Hij had achter wel geen ijzers, en hij liep wel een beetje kreupel, maar een gekregen paard mag je niet in de bek kijken, hoofdzaak was dat hij ons in Belzig bracht.
Spoedig hadden wij nu de colonne ingehaald, want ondanks zijn kreupele poot liep hij stevig door. Veel valt er over de reis niet te schrijven, alleen dat wij door verscheidene geplunderde dorpen gekomen zijn. Uit een van die tientallen woningen haalde Kees en Nol twee eetketeltjes suiker, waar wij die dag en een gedeelte van de volgende dag van geleefd hebben, anders hadden wij niet te eten. ´s Avonds om zeven uur hielden wij weer in een dorp halt om te overnachten. De andere dag ´s middags om twee uur kwamen wij eindelijk in Belzig aan. Het paard werd gelijk naar de veearts gebracht, het beest kon haast niet meer staan blijven. Als er niks meer van te maken was, dan werd hij geslacht. Spoedig werden wij o.w.z. alle Hollanders bij elkaar getrommeld. Ten eerste werd ons verteld, dat eergisteren, dus dinsdag acht Mei het Duitse leger gecapituleerd had, en ten tweede dat wij hier in Belzig verzameld werden voor de terugkeer naar huis.
Wij schreeuwden van blijdschap, en als wij niet zo moe hadden geweest dan hadden wij nog gesprongen ook.
Hoogvliet 17-3-´92
Het is bijna 47 jaar geleden, dat ik dit reisverslag geschreven heb. Wat ik er nog van wwt is het volgende. Na enkele dagen gingen wij op ´n open G.M.C. dat waren Amerkiaanse wagens, bestuurd door Russen, over de Rooseveld-Stalinbrug (pontonbrug) over de Elbe. Daar werden wij opgewacht door de Amerikanen. Die wagens waarmee wij gekomen waren, gingen weer terug met Russen en Polen. Het was ´n soort ruilhandel. Wij waren van ´n hoop zorgen verlost. Wij kregen goed eten en drinken, m.a.w. wij kwamen van de hel in de hemel. Op ´n gegeven dag, wanneer precies weet ik niet meer, gingen wij in ´n goederentrein naar Nederland. Het was 4 Juni, dat wij in Maastricht op het station verwelkomt werden, met het spelen van het Wilhelmus, door de plaatselijke fanfare. Ik vergeet nooit wat er dan in je om gaat. Wij werden onder gebracht in ´n klooster.
Onze kleding en lichaam werden ontdaan van de luizen, die hadden wij opgelopen tijdens de terugreis. Want je zelf goed wassen, was er niet bij. Na een nacht door gebracht te hebben in het concentratie kamp te Vucht, gingen wij met een personentrein naar het station D.P. Met de tram naar de Polderlaan, daar woonde wij. De reis had ongeveer 47 a 48 dagen geduurd. Na enkele weken kwam Theo, de 4de die in Wenen te werk was gesteld ook thuis. Een angstige spannende tijd was eindelijk voorbij. Wij waren weer kompleet.
|

|
|
Twee bladzijden uit het dagboek van Jan dat hij bijhield gedurende de thuisreis uit gevangenschap. |

© Sion Soeters 2002 - 2013
|