Herinneringen van Jan de Werd aan de Arbeidsdienst in Kiel a
Aan het einde van de oorlog was ook wel tot Duitsland doorgedrongen, dat het verkeerd ging. De slag bij Stalingrad en het beleg van Leningrad waren al achter de rug. Maar het heeft nog maanden geduurd, voordat de slag om Berlijn begon. Toen de dood van Hitler werd omgeroepen, was dat natuurlijk een enorme opluchting voor ons. Hoewel admiraal Dönitz de wapenstilstand had ondertekend, zat er in een kazerne in Kiel nog altijd een groepje fanatieke nazi’s, die zich niet wilden overgeven. Wij waren al feest aan het vieren, omdat wij gehoord hadden dat Duitsland gecapituleerd had, en toen vond er plotseling weer een zwaar bombardement plaats. Aan het eind van de oorlog was het heel vervelend, dat er chaotische toestanden heersten in Duitsland. Er was geen politie meer. Wij zaten te wachten op de geallieerden, maar dat heeft een paar weken geduurd. In de Russische kampen zijn toen opstanden uitgebroken. Zij hebben hun Lagerführer zelf opgehangen. Er waren ook onderlinge vetes, en dan vond je in de omgeving opeens een doodschoten Rus. Wij vonden dat heel griezelig, omdat wij er midden tussen zaten. Voordat de Engelsen kwamen, is er echter een Russisch schip gekomen, dat alle Russen uit Kiel weggehaald heeft. Toendertijd kwamen er ook allemaal kleine duikboten met maar vijf bemanningsleden terug naar Kiel, wat hun thuishaven wasl. De bemanningen liepen snel haar huis en lieten hun boten gewoon achter. Die hebben wij toen leegehaald, want zij zaten vol met levensmiddelen en andere leuke dingen en er was toch niemand die er oplette. Wij hebben toen feest gevierd met jenever en alles en de Lagerführer deed gewoon mee. Op een gegeven ogenblik kwam er een jeep met Engelse officieren. Die kwamen kijken wie wij waren en of wij gedwongen in Duitsland zaten. Zij zagen al vrij snel in dat wij er niet vrijwillig waren. Er waren wel mensen die vrijwillig naar Duitsland gekomen waren en die moesten zij te pakken zien te krijgen. Er werden toen zoveel mensen gearresteerd. Heel de stad werd uitgekamd. Zij moesten alle nazi’s hebben. Zij hebben echter niets met hen gedaan.
Na een paar weken kwamen de Engelsen met ons praten en zeiden dat wij weer terugmoesten naar Nederland. Dat kon niet direct, omdat er helemaal geen vervoer was. Eind juni, begin juli werden wij toen met vrachtauto’s naar Lübeck gebracht. Daar hebben wij een week gezeten en vervolgens weer een week in een plaatsje in het midden van Duitsland. Uiteindelijk werden wij naar Oldenzaal gebracht, waar wij opnieuw een week zaten, omdat de bruggen over de IJssel verwoest waren en er geen verbinding naar het Westen was. Er kwam toen een aalmoezenier naar ons toe die vertelde dat de situatie daar hopeloos was en wij op alles voorbereid moeten zijn. Er waren ongelooflijk veel mensen door honger gestorven. Dat was heel vervelend, omdat wij het niet konden verifieren. Ik hoorde echter dat er in Oldenzaal een hoofdonderwijzer was die Alting heette. Ik herinnerde mij dat mijn moeder voordat zij getrouwd was een vriend had gehad die zo heette. Hij was onderwijzer in Vlaardingen en in de kost bij mijn grootmoeder. Mijn moeder was erg op hem gesteld geweest en had het vaak over hem. Ik ben toen gewoon aan gaan bellen en toen zei: “Meneer Alting, ik ben de Werd.” Dat zei hem natuurlijk niets. Toen zei ik: “Maar mijn moeder kent U misschien wel, dat is Nellie van der Linden.” En toen zei hij: “Jongen, kom binnen!” Dat was een hele leuke ontmoeting. Zijn vrouw was er ook bij. Hij vertelde dat hij vroeger verliefd was geweest op mijn moeder, en dat ik haar de groeten moest doen. En mijn moeder vond het later vreselijk leuk dat ik daar was geweest. Met vrachtauto’s zijn wij uiteindelijk naar Zwolle gebracht en vandaar naar Utrecht. Er was nog geen treinverkeer. Na twee dagen kwam er een vrachtauto naar Vlaardingen. Op de Schiedamseweg stonden al de Vlaardingers te kijken wie er terug kwam. En toen zag ik mijn vader en mijn zus Riet staan en dacht: “Die leven nog!” Zij waren natuurlijk zeer emotioneel, want zij hadden gedacht dat zij mij nooit meer terug zouden zien. Het was al dertien maanden geleden dat wij voor het laatst van elkaar hadden gehoord. Uit Duitsland waren ook berichten gekomen over de bombardementen op Kiel. Mijn moeder lag thuis op bed, en mijn broers Henk en Wim waren in het Rode Kruisziekenhuis, omdat zij hongeroedemen hadden. Die hadden nog net overleefd en waren weer aan het opknappen. Ook mijn moeder was broodmager.
Ik zag er echter prima uit. Vanwege het eten uit de onderzeeboten hadden wij het goed gehad. Door het puinruimen waren wij bovendien sterk geworden en wij waren bruin gebrand, omdat wij veel in de zon gelegen hadden. Maar omdat wij onze kleren bij de bombardementen verloren hadden, waren wij wel verschrikkelijk gekleed. Het leken wel lompen waarin wij aankwamen. Dus toen ik thuiskwam, heb ik meteen mijn mooie pak dat ik nog in de kast had hangen aangetrokken. Ik heb de rest weggesmeten, want daar had ik toch bijna een jaar mee rond moeten lopen. Het was de tijd dat de Canadezen in Vlaardingen waren. Je had toen ook de moffenmeiden, die allemaal kaalgeknipt werden. Daar waren ook meisjes bij wij kenden, o.a. een goede vriendin die mij kort geleden nog opgebeld heeft. Die had toen een relatie gehad met een Duitse soldaat. Ik heb er in het verleden echter nooit met haar over gesproken. Mijn zus Riet heeft ook een relatie met een Duitse soldaat gehad, maar die hebben zij niet gepakt. Ik hoorde het pas naderhand, toen het gevaar geweken was. Het is natuurlijk riskant geweest, maar schijnbaar is zij heel discreet geweest. En misschien speelde het ook een rol dat de familie van mijn vader in Vlaardingen goed bekend stond. En zulk soort dingen telden allemaal mee. Dan zei de pastoor, die natuurlijk veel invloed had: “Die moet je laten zitten.”
Na de oorlog Wat ik niet wist, was dat er verschillende mensen werkten die bij de NSB waren geweest. Toen ik met iemand van de vakgroep door Den Haag liep, kwam er opeens een rechercheur naar ons toe en die nam hem mee. Toen heeft hij verteld: “Ik ben lid geweest van de NSB, en nu houden zij mij nog steeds in de gaten.” Ik schrok ervan en had het helemaal niet gedacht. Toen ik terugkwam van mijn eerste vakantie in Oostenrijk, moest ik bij de sous-chef komen en die zei tegen mij: “Je kunt niet meer naar Meneer de Leeuw. Die is ontslagen en er komt misschien een proces. Het enige wat je kunt doen, is opnieuw solliciteren.” Wat hij precies gedaan heeft, weet ik niet, maar hij had in elk geval fraude gepleegd. Daarna kwam ik bij het Rijksinkoopbureau, waar ik uiteindelijk tot mijn pensioen gebleven ben. De eerste dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte (bron: seniorplaza.nl) De stemming in Nederland was direct na de oorlog nogal pessimistisch. Ik ken mensen die naar Canada geemigreerd zijn, omdat zij dachten dat de Russen zouden komen. Het Oosten van Duitsland en Zuid-Oost-Europa waren al helemaal door de Russen bezet. En kort daarna begonnen de politionele acties en kwamen tienduizenden Nederlanders uit Nederland-Indie. Wij die in Duitsland waren, hoefden gelukkig niet meer in dienst. Daar zijn wij aan ontsnapt. Over de Jodenvervolgingen werd in het begin helemaal niet gesproken. Dat is eigenlijk een schande. Pas in 1946 toen de eerste dodenherdenkingen op de Waalsdorpervlakte plaatsvonden hoorde je het allemaal. Ook voor mij was het een verrassing. In Duitsland had ik natuurlijk wel over de concentratiekampen gehoord. De Duitsers met wie ik goed op kon schieten, hadden ook kennissen en familieleden die daar zaten en zeiden dat het daar heel slecht was. In de buurt van Kiel was ook een concentratiekamp en toen de Engelsen kwamen, werden de Duitsers gedwongen daar te kijken wat hun volk gedaan had. Maar het was geen erg zwaar kamp, niet zoals Auschwitz of zo. De mensen die in Duitsland waren geweest, zaten daar natuurlijk onderling nog wel over te praten, maar verder was er niet veel belangstelling voor. Net als bij de mensen die uit Nederlands-Indie kwamen. Indische mensen zoals mijn vrouw en mijn schoonvader hadden daar wel moeite mee, dat zij hun verhaal niet kwijt konden. Dan zeiden de mensen altijd: “Ja, wij hebben ook een oorlog meegemaakt, das was ook niet zo leuk. Dus daar praten wij maar niet over.” Zo was de sfeer.
|