
|
Op 10 november 1944 stonden wij normaal op. Lodewijk en ik maakten ons gereed om naar kantoor te gaan. Vader maakte de boterhammen klaar voor ‘s middags. Sinds april 1944 werkte Lo bij M.van Marle Assurantiekantoor aan de Coolsingel en ik was kantoorbediende bij N.V. Electrotechnisch Bureau v/h P. Batenburg, van Oldenbarneveltstraat 152 in Rotterdam. We gingen niet gelijktijdig weg, want ik liep vaak naar kantoor en Lo fietste. Bevel
Het was een akelige tijd. Na Dolle dinsdag (5 september 1944) en de mislukte landing van de Geallieerden in Arnhem/Oosterbeek (17-26 september 1944) werden de Duitsers nerveus. De haveninstallaties in Rotterdam werden opgeblazen, veel ruiten in de huizen sneuvelden, ook onze grote etalageruit (29 september 1944), op 26 oktober 1944 werden ds H. de Jong en mijnheer van der Schee (directeur Charloise Volkshuis) gearresteerd en op 29 oktober gefusilleerd, de Spoorwegen staakten, represailles van de Duitsers waren aan de orde van de dag. In de weken voor de razzia waren 46 illegale werkers standrechtelijk doodgeschoten. Op 2 november was het Duitse verzet in West Zeeuws-Vlaanderen gebroken. Antwerpen was nu voor de Geallieerden bereikbaar. Wegvoering Daar bleken rijnaken te liggen, die de Duitsers enige dagen te voren in beslag hadden genomen. Via een smalle loopplank liepen we loshandje het dek op, bij een luikopening moesten we via een ladder het ruim in. Het zal ongeveer tien uur in de avond geweest zijn. Alles ging stil in zijn werk, zonder geschreeuw. In het ruim was het stikdonker. Gelukkig was de vloer droog maar zwart van kolengruis na later bleek. We zochten een plaatsje en gingen op onze bagage zitten en wachtten maar af. Hoe laat we vertrokken, weet ik niet. We aten wat van ons brood en probeerden te slapen. Als we onze behoeften wilden doen, mochten we één voor één aan dek komen en konden dan om ons heen zien. We voeren de Lek op naar Vreeswijk en vervolgens door het Merwedekanaal via het Amsterdam-Rijnkanaal naar Amsterdam. In de avond van zaterdag 11 november kwamen we in Amsterdam aan en werden ontscheept in een grote loods van de KNSM. Er lag stro gespreid. Velen trachtten de slaap in te halen. Midden in de nacht werden we gewekt: erwtensoep! Vroeg in de morgen scheepten ze ons weer in en voeren we over het IJsselmeer naar Kampen. Soms hoorden we vliegtuigen over gaan, maar het verzet had aan Londen gevraagd geen aanvallen op deze schepen te doen, bleek achteraf. Laat in de middag van 12 november kwamen we in Kampen aan. De ontscheping ging op vrij ruwe wijze en men riep dat wij terroristen waren: iedereen die uit het luik naar boven kwam kreeg een tik met een stuk hout, het ging niet vlug genoeg. We waren stijf van het lange zitten en moesten met bagage uit de diepe ruimen klauteren. Ons nieuwe verblijf was de van Heutzkazerne. We kwamen op een kamer beneden te liggen. Onze kamer kreeg een gamel hutspot of iets dergelijks. Een soort hopman nam de leiding bij de uitdeling en stelde voor dat eerst de jongsten te eten kregen. Piet en ik waren de jongsten dus hadden we mazzel. We moesten ook vreselijk nodig naar het toilet, maar doordat men niet kon wachten op de doorspoeling, was de toiletpot gauw overvol en ontzettend vies. We overnachtten daar en werden de volgende morgen, maandag 13 november, weer ingescheept en voeren de IJssel naar Katerveer, van waar we verder moesten lopen naar Zwolle. In een lange colonne kwamen we in de middag op het station van Zwolle aan. De trein met personenwagens stond al onder stoom. Veel burgers liepen langs de trein om mensen voedsel of drinken mee te geven.
Per trein, Piet ontsnapt
Wij waren in de trein met onze groepje, toen we Piet ineens met een waterkan van iemand zagen wegrennen. Een paar Duitse soldaten hadden hem in de gaten en zetten de achtervolging in. We zagen Piet de kan weggooien en een steegje in schieten met de Duitsers achter zich aan. Achteraf is gebleken dat ze Piet niet te pakken hebben gekregen. Hij was snel over een hoog hek heen geklommen en had zich in een schuurtje verborgen weten te houden. Ik heb me daarna over Piets bagage ontfermd en wat er over was, later teruggegeven. Wij bleven met ons drieën achter en bezetten een toilet in de trein. De trein was overvol. Als iemand van het toilet gebruik wilde maken, gingen wij eruit. Toen de trein vertrok, keken wij goed uit om te weten of en waar we de grens overgingen. Bij Oldenzaal reden we Duitsland in en toen begon de eindeloze reis naar een doel, dat de Duitsers blijkbaar zelf nog niet wisten. Op spoorwegemplacementen stonden we eindeloos stil. Zo nu en dan reed de trein een stukje verder, maar stond dan weer een tijd stil. We kregen geen eten of drinken. Het regende nogal en konden zo via het bovenraampje regenwater opvangen. We wisten totaal niet waar we heen reden. Ergens op een station, ik meen dat het Essen was, werd de trein beschoten en zochten we dekking in de onderdoorgangen van het station. Na het alarm moesten we de trein weer in. Eindelijk na dagen konden we uitstappen. Midden in de nacht van vermoedelijk woensdag 15 op 16 november kwamen we in Mühlheim a/d Ruhr aan. Langs uitgestorven straten liepen we in het donker in colonne naar het Arbeitsamt in het centrum van de stad. Daar kreeg men te horen dat we in een barakkenkamp aan de Bülowstrasse moesten zijn.
Het bleek een verlaten krijgsgevangenenkamp te zijn met nog prikkeldraad eromheen. We wierpen ons op de houten kribben en sliepen doodmoe in. De volgende morgen, donderdag 16 november, konden we brood en surrogaatkoffie afhalen. ’s Avonds kregen we dunne koolsoep. We bleven in het kamp en verkenden de omgeving. We wilden voorlopig nog niet aan het werk gaan. Maar na een week kregen we geen eten meer als we geen werkgever hadden gevonden. Nu namen we maar een werk aan als puinruimer. (De halve stad lag in puin) .Maar het viel ons bar tegen in de kou en regen. We hebben geen steen aangeraakt en zaten de hele dag in een hokje. We spraken met een paar Russen en ook een Hollander, Piet Hordijk, van bakker W. Hordijk uit de Zuidhoek. Hoe die daar verzeild was, is me nog een raadsel. Van hen leerden we de eerste woordjes Russisch. Nicht verstehen = nej pannimaj. Terug in het kamp klaagden we bij de Lagerführer dat we geen goede werkkleding (kein Zeug) hadden. Gelukkig kwam een paar dagen later de bedrijfsleider (Meister) van de worstfabriek om mensen te werven. Maar op dat ogenblik was ik niet in het kamp; ik bracht juist een brief voor mijn broer Wim naar de brievenbus. Toen ik terugkwam, waren Gerrit en Kees door de Meister al aangenomen. Onmiddellijk ben ik naar het kantoor van de Lagerführer gegaan om te proberen of ik bij mijn vrienden kon blijven. Een jongeman, die daar ook stond voor inschrijving, sprak ik aan en vroeg hem of hij niet met mij ruilen wilde: hij twee pakjes sigaretten Consi en ik voor hem naar de worstfabriek. Hij vond het goed, want hij wilde ook niet bij zijn vrienden vandaan. Zodoende werd ik in zijn plaats ingeschreven voor de worstfabriek.
Worstfabriek De privéwas werd eens in de week ingezameld en op een lijst bijgehouden. Het was mijn taak om bij terugkomst te controleren of alles er was. Meestal kwam het ontbrekende dan met een latere zending mee. Het wasgoed sleet ontzettend in de was, maar dat kon ons niet deren.
Bij luchtgevaar ging de sirene, en moest iedereen zich naar de schuilkelder onder de fabriek begeven. De schuilkelder was gesplitst voor Duitsers en Ausländer. De Duitsers zaten achter een ijzeren deur met grendels. In de eetzaal zaten de Hollanders bij elkaar rond een grote tafel. Al gauw hadden we door, dat je van leverworst snel misselijk werd. Metworst vonden we het lekkerst. In het begin klaagde de Meister dat er veel worsten in het magazijn op de grond vielen, en kreeg Alois een reprimande. De worsten die gevallen waren, kwamen later in de eetzaal op tafel. Met Alois kon ik goed opschieten. Hij schold zachtjes op de Nazi’s, die hij Verbrecher (misdadigers) noemde en had een vreselijke hekel aan de Meister. In de fabriek werkten alleen Duitsers, die afgekeurd waren voor het front. In de zaal naast onze kamer, stonden Russinnen aan de vulmachines. Die meisjes waren gedeporteerd uit Rostov aan de Don. Zij lagen in een aparte barak op het fabrieksterrein, (onze barak stond net buiten het fabrieksterrein) onder toezicht van de vrouw van de Meister. Op de fabriek werkten ook Franse en Belgische krijgsgevangenen, die met Alois goed bevriend waren. Zo nu en dan kwamen die met nieuwsberichten of maakten een praatje
Kerstfeest 1944 De winter van 1944/45 was erg koud. Hard vriezen en veel sneeuw. Op Oudejaarsavond hadden wij een sneeuwbalgevecht met de Russinnen, waarbij wij en vele anderen meededen. De vrouwen probeerden ons goed te pakken te nemen en in te kochelen. We kropen over de grond en trokken ze aan de voeten omver. Het was de enige keer dat we zo’n vriendschappelijke ontmoeting hadden. We kwamen ze wel tegen in de fabriek, maar omgang buiten werktijd hadden we niet. ’s Avonds ontvingen wij mannen in de barak en schreven brieven naar thuis.
Op een dag in maart moesten twee Italiaanse ex-militairen en ik ’s avonds met een vrachtauto mee naar het woonhuis van Herr Direktor, dat op de derde etage in het centrum van Mühlheim lag. De Nazi’s trokken weg naar veiliger oorden. We moesten meubelen e.d. naar beneden brengen. Boven gekomen zagen we op een tafel vele aangebroken flessen sterke drank staan. Telkens als we boven kwamen, namen we een slok uit een van de flessen met het gevolg dat we al gauw stomdronken raakten Toen we naar de barak terug moesten, konden we niet meer gewoon rechtuit lopen. Een van de Italianen wilde telkens ergens op een stoepje gaan zitten en niet meer verder lopen. We moesten hem dan overreden om toch mee te komen. Vlak voor we de fabriek bereikten, moest ik enorm overgeven en was ik mijn dronkenschap kwijt. We sliepen in die tijd in de fabrieksschuilkelder. Gelukkig kon ik gewoon de ladder op om op mijn plaats in schuilkelder te komen.
Brieven
In de agenda van moeder vond ik enkele aantekeningen over de ontvangst van mijn brieven. Aan mijn broer Wim had ik geschreven of ik bij hem in Duitsland zou kunnen komen, maar dat raadde hij me af. Op 4 januari 1945 schreef ik mijn eerste brief naar huis. Ik was in de veronderstelling dat de post naar Holland niet zou functioneren, maar dat bleek een vergissing. De brieven deden er wel lang over, maar kwamen wel aan. De brief van 4 januari arriveerde op 10 februari en die van 10 januari op 16 februari. Die van 5 februari op 6 maart, dus ze deden er ongeveer een maand over. Op 17 mei 1945 vond ik een aantekening van moeder, dat met “Andries en Leen alles goed” is. Helaas is geen van de brieven bewaard gebleven.
Vrije tijd
’S ’s Zaterdags haalden we boodschappen uit een buurtwinkel: kuch (Duits brood), havermout, suiker en margarine, ’s zondags gingen we vaak wandelen naar de stad of naar de Hollandse kerk voor schippers. Op een keer waren we getuige van een luchtgevecht tussen Engelse en Duitse jagers. We verdienden een loon als Hilfsarbeiter op de fabriek. Soms bezochten een Gasthof voor een biertje. Met Gerrit en Kees heb ik de film Die Zauberflöte” gezien. Ik was lid van de stadsbibliotheek geworden. Het dikke boek “Der Kampf um Rom” van Stefan Zweig heb ik toen in het Duits gelezen.
Onze kamers waren eigenlijk opslagmagazijnen. We moesten improviseren. We sliepen op losse planken of lagen in de broodrekken. De hele nacht kon ik me dan niet omdraaien, omdat ik plat moest blijven liggen. Tot er een dag aanbrak, dat de Duitsers plotseling verdwenen waren. Gezagsvacuum
Bevrijding
Nederweert
Naar huis Opgesteld door Leen Hordijk
|