
|
Frans Mast a
Dhr. Frans Mast Hr.Ms. Van Galen verdedigt in mei 1940 in Rotterdam het vliegveld Waalhaven en de Maasbruggen. Op 10 mei 1940 door de bemanning tot zinken gebracht in de Nieuwe Waterweg na aangevallen te zijn door Duitse vliegtuigen. Ons huis in Schiedam bevond op een afstand van minder dan 1,5 kilometer van de Maas en 8 kilometer van het centrum van Rotterdam. Het militaire vliegveld de Waalhaven bevond zich aan de overkant van de rivier, recht tegenover ons huis. In de rivier bevonden zich een aantal marineschepen. Duitse paratroepen landden op het vliegveld en veroverden het binnen een paar uur. Nederlandse collaborateurs hadden de meeste vliegtuigen reeds op de grond onklaar gemaakt, door de banden lek te steken en water in de tanks te gooien. Vanaf het veroverde vliegveld, vielen Duitse vliegtuigen de Nederlandse marineschepen aan. Eén schip werd beschadigd, maar slaagde erin om vijf Duitse vliegtuigen neer te halen. Wij konden vanuit een raam op de bovenste verdieping de bovenkant van de schepen zien. Later die dag werden alle bruggen in de stad bewaakt door Nederlandse troepen. Onze stad had veel grachten. Het deel van de stad, waar wij woonden, werd aan drie kanten omgeven door grachten en aan de zuidkant door de Maas. Het was niet mogelijk om het gebied te verlaten, zonder gebruik te maken van één van de bruggen. Mensen waren druk in de weer met het hamsteren van voedsel en andere artikelen. De oorlog begon op vrijdag en zondag was het Pinksteren, waarop bijna iedereen twee dagen vrij was. Het was echter te gevaarlijk om naar buiten te gaan. Ik geloof niet, dat we naar de kerk gingen. De Duitsers hadden de burgemeester van Rotterdam gewaarschuwd, dat de stad zou worden gebombardeerd, evenals anders steden als, Den Haag en Amsterdam, als de Nederlandse troepen zich niet zouden overgeven. De Duitsers hadden gedacht Nederland in één dag te kunnen veroveren, iets dat zij met hun grote overmacht niet hadden kunnen bereiken. Omdat de Nederlandse defensie niet opgewassen was tegen grootschalige bombardementen op Nederlandse steden besloot het opperbevel zich over te geven. Echter de volgende dag, 14 mei 1940 begon de Duitse luchtmacht de binnenstad van Rotterdam te bombarderen, zonder voorafgaande waarschuwing. Het gevolg was, duizenden doden en een platgebombardeerde binnenstad.
Mijn vader had twee zussen, die in het gebombardeerde centrum van Rotterdam woonden. Een paar dagen na het bombardement stuurde hij mijn oudere broer, om te kijken hoe het met hen ging. Het was een tochtje van ongeveer 9 kilometer, maar na ongeveer 3 kilometer te hebben gefietst (het openbaar vervoer lag plat) moest hij omkeren, omdat de wegen waren geblokkeerd. Later bleek, dat hun huizen waren beschadigd, maar ongeschonden het bombardement hadden doorstaan. Leden van het Koninklijk Huis en de regering vluchtten, met een Engelse onderzeeër naar Engeland. Duitse troepen werden in tenten in een van de parken van onze stad gelegerd, compleet met veldkeuken etc. Zij deelden snoep uit aan de kinderen. De Duitsers stuurden de gevangen genomen Nederlandse militairen naar huis en voerden ze niet als krijgsgevangenen af. Voor zover ik weet, was dat alleen in Nederland het geval. Met die maatregelen hoopten de Duitsers, dat de Nederlandse bevolking zich achter hen zou scharen en de strijd zou willen aanbinden met de Engelsen. Dat was een flinke misrekening!
Tijdens de oorlog ging het dagelijkse leven zo goed en zo kwaad als kon, gewoon door. Mensen gingen naar het werk, kinderen naar school, bioscopen bleven open en winkeliers verkochten hun handel. In het begin veranderde er niet zoveel. Wij waren lid van de gereformeerde kerk, hetgeen betekende, dat wij geen gebruik maakten van de bioscoop en niet gingen dansen etc. De enige bioscoop waar wij naar toe mochten, was het Ciniac, een theater, waar tekenfilms, documentaires en door de Duitsers gecontroleerde propaganda werd vertoond. Later verslechterde de toestand aanzienlijk. Elektriciteit en gas waren slechts in beperkte mate voorradig. De meeste mensen kookten op gas, dat slechts een paar uur per dag werd verstrekt. Hetzelfde gold voor elektriciteit. Mensen moesten improviseren. Bioscopen genereerden elektriciteit, dat werd opgewekt met fietsen. Jongens konden hiermee een zakcentje verdienen. Bussen werden aangedreven met houtgestookte kachels. Op het einde van een route moest de chauffeur controleren of de branders nog genoeg energie leverden.
Woningen moesten ‘s nachts worden verduisterd en er mocht geen licht vanuit je woning te zien zijn. Zelfs de lantarenpalen werden afgeschermd. Een avondklok werd ingesteld en na 20.00 uur mocht niemand zich meer op straat bevinden. De avondklok werd gedurende de oorlog vele malen aangepast, soms gewoon als straf als iemand werd betrapt op het verbergen van piloten van neergeschoten geallieerde vliegtuigen. Het was verboden om te luisteren naar niet door de Duitsers goedgekeurde radiostations. Mijn broer bouwde een kleine radioset met een koptelefoon, waarmee we naar radio Londen en radio Oranje konden luisteren, om de toespraken van de Koningin te volgen. Er waren geen rubberen fietsbanden meer en we moesten alternatieve banden gebruiken. Voor ons kinderen was het normaal om in plaats van schoenen, klompen te dragen. Als we dan op school waren, moesten we onze klompen bij onze jas onder de kapstok in de hal achterlaten. Het dragen van schoenen was nog slechts voorbehouden aan de rijken. Wij mochten onze zondagse schoenen alleen dragen om naar de kerk te gaan of als er een feest was. Gewoonlijk kondigde het luchtalarm een bombardement aan. Als er vliegtuigen aan de Nederlandse kust gezien werden loeiden de sirenes om een vooralarm te geven, dat bestond uit drie lange stoten. Als de vliegtuigen dichterbij kwamen werd het luchtalarm gegeven, d.m.v. 10 korte stoten. Tussen beide signalen in moest je binnen blijven of een plaats in een schuilkelder zoeken. Het signaal veilig werd gegeven door één lange stoot van de sirene, die door de hele stad geplaatst waren. De sirenes gingen allen gelijktijdig af. Fabrieken gebruikten hun eigen fabriekshoorn, die vaak eerder afgingen dan het luchtalarm van de autoriteiten, om de eigen fabrieksarbeiders ruimschoots de tijd te geven zich naar een schuilkelder te begeven. De bombardementen waren een dagelijks verschijnsel en werden onderdeel van de dagelijkse routine. Op een gegeven moment besloten mijn ouders, dat de situatie zo gevaarlijk werd, dat mijn broer Joop en ik, de twee kleinste kinderen, zouden moeten vertrekken naar een veiliger plaats. We werden 30 kilometer verder, naar familie gestuurd. De reis, met de bus, de tram en de stoomtrein, duurde ongeveer twee uur. Overigens konden we de dagelijkse aanvallen nog steeds zien. Ik weet niet hoelang we hier bleven, maar toen de bombardementen verminderde gingen we terug naar huis. Kerken hielden op woensdag speciale bid avonden, om te bidden voor het einde van de oorlog en om bescherming te vragen. Ook in Nederland waren nazi jeugdorganisaties actief. Er waren maar weinig jongens lid van, maar zij kregen mooie uniformen met een armband met een hakenkruis. Wat zij precies deden, anders dan zich voorbereiden om soldaat te worden, weet ik niet. Ook was er de N.S.B., die de nazi’s en de aansluiting van Nederland bij het Duitse rijk steunden. De leider, Anton Mussert, was door Hitler benoemd tot “Leider van het Nederlandse Volk”. Iedereen was er voorzichtig en bang voor de leden van de N.S.B., want zij verraadden iedereen, die iets deed, dat door de Duitsers was verboden.
Soms hielden de Duitsers razzia’s en pakten mannen in de leeftijd van 16 tot 40 jaar op, om ze in de Duitse oorlogsindustrie tewerk te stellen. Twee van mijn broers moesten zich melden, omdat onze buurvrouw lid van de N.S.B. was en dreigde hen aan te geven. Haar man, een lid van de "Waffen S.S.", vocht als vrijwilliger aan het Oostfront. Mijn broers kwamen echter nooit in Duitsland aan. Zij moesten zich op een bepaalde locatie meldden en een deken, een kussen en brood mee brengen. Zij liepen ongeveer 3 ½ kilometer naar de haven, vanwaar zij met een vrachtschip over de grachten naar Duitsland vertrokken. Zij bleven bij elkaar en bespraken of zij ‘s nachts over boord zouden springen en naar de kant zouden zwemmen, maar zij besloten om dit niet te doen. Die nacht sliepen zij op strooi. Op een ochtend rond 06.00 uur werden zij, om een of andere reden ondergebracht in een klooster. De Duitsers hadden blijkbaar geen idee, hoeveel mannen zij onder hun hoede hadden, want de nonnen hielpen een aantal mannen te ontsnappen. Mijn broers verlieten het klooster door de achtertuin en vonden op aanwijzing van de nonnen diverse boerderijen waar zij een paar dagen konden blijven. Individueel liepen zij terug naar huis, een wandeling van ongeveer 25 kilometer. Mijn oudste broer was een jaar voordien opgepakt in de fabriek en naar Duitsland gestuurd, om daar tot het einde van de oorlog te werken en vond de omstandigheden niet al te slecht. Hij werkte in een fabriek in Kassel dat vliegtuigonderdelen produceerde en had als taak had om goede en slechte onderdelen te sorteren, waarbij hij, op persoonlijke titel verzet kon plegen, door de goede onderdelen weg te gooien en de slechte te bewaren. Hij was ondergebracht bij een Duitse familie. Na de oorlog bleef hij in contact met die familie. De fabriek waar hij werkte werd een aantal malen gebombardeerd en hij hielp met het herstellen van de schade. De N.S.B. buren leken na elk bombardement meer gebroken ramen te hebben, dan de rest van de straat. Wij, de kleinere kinderen verzamelden de scherven van het anti afweergeschut en we zorgden er wel voor, dat die scherven bij hen door de ramen gingen. Op een avond gingen naar het park voor een optreden van de helderziende Peter Hurkos. Hij vroeg om foto‘s van mensen uit het publiek en hij beschreef dan die persoon op de foto. Mijn moeder gaf hem een foto van mijn oudste broer, die in Duitsland werkte. Hij keek ernaar en hield hem tegen het voorhoofd en vertelde mijn moeder, dat haar zoon in het ziekenhuis lag met een gebroken arm. Hij onthulde dat de arm in het gips zat en dat hij niet in gevaar was. We namen dit met een korreltje zout, totdat we een brief kregen waarin hij schreef, dat hij in het ziekenhuis had gelegen met een gebroken arm.
De geallieerde troepen hadden Antwerpen bevrijdt en waren de Nederlandse grens overgestoken. Geruchten bereikten in razend tempo de grote steden en vandaaruit de rest van het land. Maastricht was bevrijdt! Een uur later Roermond, daarna Eindhoven, de Moerdijkbrug was in geallieerde handen! Steeds dichterbij en de bevrijding was bijna een feit! Zo gingen de geruchten het hele land door. Zelfs de Duitsers raakten in paniek. Er werden zelfs radioberichten via het Duitse radionet verspreidt, die z.g. geallieerde troepenverplaatsingen aankondigden. De mensen hingen Nederlandse vlaggen op, de Duitsers waren aan het pakken en vluchten richting Duitsland. Later bleken die geruchten op niets te berusten en die dinsdag, 5 september 1944, zou bekend komen te staan als "Dolle Dinsdag". Ik lag die avond in bed te luisteren naar het kanongebulder en was in de veronderstelling, dat morgen de bevrijding een feit zou zijn. De volgende ochtend stonden wij te wachten op de bevrijders van Schiedam! Feit was, dat Maastricht tot dan toe de enige stad was, die reeds was bevrijdt. De Duitsers kwamen terug en namen de stad opnieuw in bezit. We moesten nog lang wachten tot het einde van de oorlog.
Transport begon een groot probleem te worden voor de Duitsers. Er was een tekort aan gas. Het Nederlandse treinsysteem was nog wel operationeel en de Duitsers begonnen met het vervoeren van voorraden uit Nederland naar Duitsland. Als wij met de trein gingen, moesten de ramen worden verduisterd. Het was zelfs verboden naar buiten te kijken. Vaak werden treinen bestookt door Engelse vliegtuigen om het Nederlandse spoor onklaar te maken. Dit maakte echter geen einde aan de transporten richting Duitsland. In een radiorede riep koningin Wilhelmina het personeel van de spoorwegen op om over te gaan tot een staking. Dit sou echter betekenen, dat de staers zich bloot zouden stellen aan deportatie naar Duitsland en moesten dus onderduiken. Bovendien zou het betekenen, dat zij geen inkomen meer hadden. Ondanks het gevaar werd aan de oproep van de koningin op grote schaal gevolg gegeven en de dag na de oproep was de treinstaking een feit, geen enkele trein reed nog. De staking duurde tot het einde van de oorlog. De Duitsers namen wraak, door het verbieden van voedseltransporten naar de grote steden in het westen van het land. Met duizenden Duitsers, die het beste voedsel kregen, was er nooit genoeg om alle monden te voeden. Voedselbonnen waren gebruikelijk en zonder bonnen moest dat wat er nog aan voedsel was op de zwarte markt gekocht worden. Het Zweedse Rode Kruis stuurde witbrood en echte boter, een aangename afwisseling op het voedsel uit de soepkeuken. Op een normale dag kregen wij twee sneetjes brood met kaas of suiker als ontbijt, het middageten bestond uit een maaltijd van de soepkeuken, soms een stukje vlees met een lepel aardappels en wat groenten en ‘s avonds kregen we weer twee sneetjes brood. Wij kregen twee gulden zakgeld per week en probeerden die te ruilen voor een korst brood. Uiteraard achter de rug van onze ouders om! Bij een ijszaak konden we surrogaatslagroomkegeltjes kopen. Chocolademelk werd gemaakt met melkpoeder, water en Ovaltine. Broodbezorgers werden door kinderen beroofd, ze strooiden peper in hun ogen en stalen het brood. Later kreeg de broodbezorger een beschermer. De oorlog stimuleerde gedrag dat normaal nooit in je zou opkomen, zowel bij volwassenen als kinderen. We hadden voortdurend honger en er was nooit genoeg voor iedereen. In februari 1945 besloten mijn ouders, dat ik naar Friesland zou worden gestuurd. Hier namen de boeren kinderen op uit de grote steden van het westen van het land. De reis zou, met de boot over de grachten, twee tot drie dagen duren. Toen de dag van mijn vertrek was aangebroken had mijn moeder een paar boterhammen klaargemaakt. Er waren allemaal kinderen van mijn leeftijd. We moesten in het laadruim blijven tot we op de bestemming zouden aankomen. Zodra ik in het ruim zat opende ik mijn lunchpakketje en zag dat het helemaal leeg was. De boot vertrok en voer de hele nacht. Toen we ‘s morgens wakker werden was ik er van overtuigd, dat we al een heel eind op weg waren, maar het bleek dat we pas een klein stukje hadden gevaren. De man, die de olie voor de boot had verkocht had deze versneden met water en het duurde slechts een paar kilometer voordat de motoren het opgaven. We moesten te voet naar huis terug. Daar bleek, dat een van mijn zusjes en mijn jongere broer mijn boterhammen hadden gestolen. Zij waren ervan overtuigd, dat ze me voor het einde van de oorlog toch niet meer zouden zien. Zo zie je maar, dat we allemaal dingen deden, die we nog normaal nooit zouden doen. Een paar weken later werd ik opnieuw weggestuurd. Deze keer naar Urk, een voormalig eilandje in het IJsselmeer. Mijn broer zou later naar Friesland vertrekken. Urk en Friesland, beide plaatsen waar de voedselvoorraad beter was. Het enige dat men daar van de bezetting merkten waren een twee of drie patrouilleboten en een klein aantal Duitsers die aan wal woonden. Ik zou bij de familie Hakvoort gaan wonen, die zelf pas een baby hadden gekregen, maar zij waren in de veronderstelling, dat ik een kleuter was. In plaats van bij hen te verblijven, kon ik bij hun ouders, de familie Wakker blijven. De eerste dag kreeg ik zoveel te eten, als ik in maanden al niet had gedaan. Vis, groenten, aardappelen en een toetje. Ik at veel teveel en de volgende dag was ik ziek. Maar na een paar dagen knapte ik weer snel op. Urk was voornamelijk een gemeenschap van vissers en bijna iedereen had zijn eigen kotter op in het meer op paling te vissen. De aan wal gebrachte vis werd dagelijks op de vismarkt verkocht. Na een tijdje ging ik naar de Christelijke school op Urk. Ik weet niet of ik in de vijfde of zesde klas kwam, maar de onderwijzer was een ware patriot, die niet bang was om ons het juiste te onderwijzen. Na de bezetting waren de boeken aangepast, Nederland was niet veroverd maar juist bevrijdt. De naam van de koningin mocht niet worden gebruikt en we konden geen vaderlandslievende liedjes zingen. Wij zongen echter voor aanvang van de lessen het Nederlandse volkslied. Ik was ook lid van de gereformeerde kerk en de voorganger waarschuwde jongemannen, als Duitse soldaten tijdens de mis binnenkwamen om hen op te pakken. Ik herinner me ook het moment waarop de dood van president Roosevelt bekend werd, een paar weken voor de bevrijding van Urk. Het einde van de oorlog kwam in zicht. Poolse en Canadese troepen hadden het oostelijke deel van Nederland bevrijd en de rest van Nederland was afgesloten van Duitsland. Voor de Duitsers op Urk was er nog slechts één uitweg, zij moesten over het water in het westen. Zij vertrokken op 18 maart en een week later kwam de eerste Canadese amfibische tank over de dijk aangereden. Dat betekende de bevrijding voor Urk. Tijdens mijn verblijf in Urk zag ik honderden Amerikaanse bommenwerpers overvliegen op weg naar Duitsland. Op 5 mei gaf het Duitse opperbevel in Nederland zich over en deze dag wordt in Nederland gevierd als bevrijdingsdag. Het duurde nog een paar weken voordat er vervoer was om mij naar huis te brengen. Mijn oudere broer, die in Kassel had gewerkt kwam vanuit Duitsland op de fiets naar huis. Hij reed achter de geallieerde strijdkrachten richting huis, waar hij op 5 mei aankwam.. Nederland vierde feest, een feest dat een paar maanden duurde. Elke straat had zijn eigen straatfeest. Sommige door de Duitsers benoemde overheidsfunctionarissen werden door een speciaal tribunaal berecht en ter dood veroordeeld. Seys Inquart werd opgehangen. Anton Mussert (“Leider van het Nederlandse Volk”) en Max Bloxzijl (radioomroeper) werden geëxecuteerd. Mijn broer Henk, die in het leger zat was getuige van de executie. Sommige anderen werden tot gevangenisstraffen veroordeeld.
|