
|
a
Ik ga jullie mijn verhaal vertellen. Niet dat ik zo’n bijzonder iemand ben, die een bijzonder avontuur heeft beleefd. Toch is dit ook geen allerdaags verhaal. Het zijn de gebeurtenissen van een gewone Nederlandse jongen in het Twentse dorp Glanerbrug tijdens de tweede wereldoorlog. Ik heb het geschreven op een manier zoals ik denk dat het gegaan is. Volgens mijn beleving dus. Moeder werkte wel eens hier of daar een halve dag. Onze buurvrouw Lies was van Duitse afkomst. Het was een hele lieve vrouw. Maar haar man was, wat men noemt, van de verkeerde kant. Maar mijn vader heeft hij nooit verraden. Vader was bij het verzet. Hij gaf wel eens illegale blaadjes af bij deze of gene. Sommige mensen vonden Hitler wel een goeie man. Hij had toch ook wel z’ n goeie dingen, zei men wel eens. Was het de angst dat men niet voor de waarheid uit durfden te komen? Met een paar kennissen verderop in de straat lazen we dezelfde krant. Het was Trouw of het Parool. We hebben ze in ieder geval allebei gelezen. Op een avond, het was donker, het had wat geregend, brachten Cobie en ik samen de krant naar kennissen in de buurt. Het was een afstand van ongeveer 200 meter. Toen we op de helft waren klonk het opeens: ‘Halt stehn bleiben.’ Een felle lichtstraal uit een zaklamp zocht ons. Stampende soldatenlaarzen dreunden achter ons. ‘Halt stehn bleiben,’ klonk het nog een keer. Wat hebben wij gerend. Hand in hand. Ze hebben ons niet gekregen. Onder geleide zijn we later weer naar huis gebracht. Razzia’s kwamen ook regelmatig voor. Bij geruchten gingen vrouwen in de buurt rond om de anderen te waarschuwen. Vele mannen uit de buurt hebben vele uren bij ons achter in de wei gelegen. Vaak ook voor niets. Eén keer is het de Duitsers gelukt. Ze kwamen in de nacht. Vader had gedwongen spijkerwacht op de rijksweg die door Glanerbrug naar de grensovergang liep. Vader had geen witte band van de spijkerwacht om. Die waren op zei de commandant. Maar dat gaf niet, want hij zou er wel voor zorgen dat vader niets overkwam. ´s Nachts, tegen de morgen, hoorde mijn vader voetstappen in de verte. Hij liep in de richting van het geluid. Het bleken Duitse soldaten te zijn. Ze vroegen wat mijn vader aan het doen was zo vroeg op de morgen. Vader vertelde hun dat hij spijkerwacht had maar dat de witte armbanden op waren. Hij gaf hun te kennen dat ze zich maar moesten wenden tot commandant die en die. Maar daar hadden ze geen boodschap aan, zeiden ze. Vader werd mee genomen, en als een misdadiger meegenomen. Hij werd gevangen gezet achter het hek van het R.K. verenigingsgebouw in de kerkstraat, naast de R.K. kerk. Daar waren nog meer mannen samen gebracht uit het dorp. Het kunnen er wel honderd zijn geweest. Vrijwel alle mannen uit de buurt waren erbij. Ik heb vader zien staan. Hij glimlachte naar mij. Moeder was intussen bezig met een Duitse wachtpost. Ze ging nogal te keer. Ze was nogal emotioneel. De wachtpost reageerde nogal geïrriteerd. Hij nam zijn geweer in aanslag. Maar gelukkig kon vader haar beroepen dat ze weg moest gaan. Een poosje later zaten Cobie en ik thuis, in de keuken, bij moeder op schoot. We huilden alledrie. We dachten nu moet vader weg en zien wij hem misschien nooit weer terug. Op dat moment kwamen een paar Duitse soldaten bij ons achter het huis. Ze kamden de buurt nog eens uit. Ze keken door het keukenraam naar binnen. Het enigste wat ze zeiden was: ‘Oh, hier zijn we niet meer nodig. Hier zijn we al geweest.’ Moeder is daarna naar Enschede gefietst naar de fabriek waar vader werkte. Dat was de E.K.S. De Enschedese Katoenspinnerij aan de Tubantiasingel. ek waar vader werkte.ar op de straatstenen.wat ze zeiden wasot. erbij. Dat is zes kilometer. Het was luchtalarm. De granaatscherven ketsten voor haar op de straatstenen. Er was een luchtgevecht gaande. Bij de fabriek waar vader werkte heeft ze aan, ik meen dhr. Sweitzer de bedrijfsleider, een briefje gevraagd met daarop de mededeling dat vader daar niet gemist kon worden. ‘Dat helpt toch niet,’ zei de bedrijfleider. Met het bewuste papiertje is ze terug gefietst naar het verenigingsgebouw in Glanerbrug. Daar aan gekomen bleek dat de groep mannen al de grens over was richting Gronau. Moeder is naar de grens gegaan. Na veel vijven en zessen mocht ze de grens over. Na ongeveer twee kilometer kwam ze de groep achterop. Op de fiets al zwaaiend met het papiertje, riep ze naar vader: ‘Je mag terug, je mag naar huis terug.’ Maar vader schrok behoorlijk toen hij haar zag. ‘Wat doe jij hier? Je moet terug naar de kinderen. Nee , riep ze. Kom nou maar je mag er over. Je mag terug´. Of er op dat moment bewaking bij de groep was weet ik niet. In mijn herinnering moet dat meester Boswinkel zijn geweest, die op dat moment eventjes opzettelijk niets zag. Er ligt mij iets van bij dat moeder dat wel eens heeft verteld. Vader is met moeder naar de grens gefietst. Daar bleek dat ze er niet over mochten. Stelt u zich eens voor. Vader en moeder in Duitsland, en wij als kinderen alleen in Nederland. Na veel geharrewar en met behulp van een Nederlander, die waarschijnlijk veel te zeggen had, en waarin moeder nog nooit zo goed Duits had gesproken, mochten ze de grens weer over. Vader was wel al zijn papieren kwijt. Hij moest toen regelmatig onderduiken. De andere mannen zijn allemaal terecht gekomen in een kamp in de Duitse plaats Chog. Ze zijn, voor zover ik weet, allemaal weer terug gekomen. Enschede is ook vaak gebombardeerd. Ik heb vaak vliegtuigen s’ nachts over horen vliegen. Honderden tegelijk. Het was een enorm dreunend geluid. Ik was niet bang. Dat ben ik nooit geweest. Ik ben wel eens geschrokken. s ’Nachts gierden er plotseling een stel bommen over ons huis. Even later een enorme dreun. Ze zijn terecht gekomen in een weiland ten westen van de garage van Harm de Leeuw. Nu de garage van Herman ten Thij. De volgende morgen ben ik met vader wezen kijken. Twee geweldige bomkraters waar wel een huis in paste. De kraters waren maar een tiental meters verwijderd van de rijksweg. Mogelijk was dit een actie van de geallieerden. De bedoeling was vermoedelijk om de rijksweg onbegaanbaar te maken. Als me één ding is bij gebleven dan is dat wel het neerstorten geweest van een vliegtuig in het Aamsveen. Ik weet niet meer of het een geallieerd of een Duits vliegtuig was. Mijn vader vertelde later dat het vliegtuig zich enkele meters diep in een sloot in de grond had geboord. Ik zie de mannen nog lopen met de handkar. Daarop lag het stoffelijk overschot van de piloot. Het was afgedekt met een wit laken. De straat waarin wij woonden was een soort invalsweg naar het Aamsveen Hij was een paar kilometer lang. Heel veel mensen stonden zwijgend op de straat. Alleen het geluid van de wielen van de handkar over de klinkers en de voetstappen van de mannen. En verder de voelbare stilte en het heen en weer wiegen van het stoffelijk overschot onder het laken. Het heeft veel indruk op mij gemaakt. Ik herinner mij ook nog het vliegtuig wat is neer gestort aan de Bultsweg. Toen wij als jongens het wisten zijn wij er snel naar toe gerend. Overal lagen nog lichaamsdelen verspreid. Een handschoen met de hand er nog in. Een been met de schoen of laars er nog aan. Gruwelijk. Er was ook eens een bombardement. Ons huis trilde op haar fundamenten. Moeder zocht met de kleine Bertie, en Cobie en ik dekking in het washok (bijkeuken). Moeder zat met Bert en Cobie onder de tafel en ik lag langs de muur. De armen en benen gespreid en het hoofd op de zijkant. Ik had op school geleerd dat het zo moest in verband met de luchtdruk. ( Waar je op school al geen les in kreeg). De vraag voor ons was wel waar de bommen terecht kwamen. Op Enschede of op Gronau. Als het op Enschede was hoe was het dan met vader? De Enschedese industrie is vaak gebombardeerd geweest. Ook Enschede zelf. Dat heeft veel slachtoffers geëist. Ook wel eens per abuis. De openbare school van meester Kalkman, vitaminetabletjes, een luchtgevecht boven Glanerbrug, de tweede klas in de koeienstal van slager ten Thij. Ik had het al even over de school. Ik zat op de openbare school van meester Kalkman. Kalkman was hoofd van de school. Meester Kalkman hield wel eens alarmoefeningen. Hij blies dan op een zwarte toeter voor in de gang van de school. Alle kinderen van alle klassen moesten dan dekking zoeken onder de schoolbank. De leerkrachten moesten dan onder de tafel of lessenaar kruipen. Er werden dan best geintjes gemaakt. En de leerkrachten van onder de tafel of lessenaar ons maar vermanen. ‘Henk, Jan, Egbert, houden jullie je mond. Marietje, Annie, Pietje, Antje, zitten jullie niet zo te giechelen. Sinus blijf met je vingers van de voeten van Piet af. En Juffrouw van Marle, die voor onze begrippen al heel erg oud was deed, volgens dat ik van anderen heb gehoord, altijd heldhaftige pogingen om zich onder een veel te smal lessenaartje te wurmen. Bij het volgende signaal van meester Kalkman was het sein weer veilig, en konden we weer in de bank gaan zitten. Vitaminetabletjes kregen we ook. Dat om het vitaminetekort op te lossen. We hadden een keer speelkwartier toen er een luchtgevecht los barste boven Glanerbrug. Meester ten Cate rende het schoolplein op en riep dat alle kinderen snel naar huis moesten gaan. Ze mochten nergens blijven staan. Het lijkt onverantwoord wat hij deed, maar de bedoeling was om zo’ n 200 kinderen uit te laten waaieren. Als er dan een neer geschoten vliegtuig op de school zou neerstorten, of mogelijk een bom, het aantal slachtoffertjes laag zou zijn. Deze meester ten Cate is later gefusilleerd. Mogelijk in een verpleegstersuniform in een trein. Misschien zat hij wel in het verzet. Zie ook Enschede 1940 – 1945. blz.287. van T.Wiechman. Onze school is later door de Duitsers in bezit genomen. De klassen zijn toen verdeeld over het gehele dorp. Zo zat er een klas in de oude winkel (Heersche?). Ook zat er één in de oude bioscoop van Offreins in de Tolstraat. Er zat een klas in de paardenstal van Brouwer op de hoek van de Pannenkoekenweg – Ekersdijk. En wij zaten als tweede klas met Juffrouw van Marle in de koeienstal van slager ten Thij. Daar heb ik de tafels van 1 tot en met 10 geleerd. Juffrouw van Marle was heel streng. O, wee als je de tafels niet kende. ‘Steek je hand maar eens uit,’ zei ze dan. En dan kreeg je een pets met het vierkante liniaaltje over je vingers. Ik heb niet zo vaak een tik gehad. Ze kon mijn vader en moeder goed. En ook mijn opa en opoe Bunskoek uit de Beekhoek. Mogelijk kwam dat omdat ze ook lerares is geweest op de school van meester Biesterbosch in de Beekhoek. En daar woonden ook mijn opa en opoe. Aan rekenen had ik overigens een grote hekel. Ik was er geen ster in. Meestal net niet of net wel met de hakken over de sloot. Tekenen, lezen , aardrijkskunde en geschiedenis waren mijn lievelingsvakken. Rekenen brr. Fietsenvordering, radio Oranje, de Koningin op de muur, honger, eten bij de boer, en een bijzondere bijtring. Fietsen waren ook niet veilig in de oorlog. Een buurman had zijn fiets op het dak van de w.c. en de bijkeuken gelegd. ‘Ik heb geen fiets,’zei hij tegen de Duitse soldaten. Ze haalden hem netjes van het dak af. Je kon de fiets ook duidelijk zien liggen. Vader had een beter plekje voor de fiets.. Hij stopte hem onder de vloer in de kamer. Hij had daar een luik onder het vloerkleed gemaakt. Zo gauw er dus onraad was, dan was het gauw de stoel weg, het kleed omhoog, planken uit de vloer, fiets er onder. Snel de zaak weer toegedekt. Geen Duitser die hem daar zocht. Het was maar een fiets met massieve banden, toch kon hij hem niet missen. Elke dag fietste hij zes a zeven kilometer naar zijn werk in Enschede. De gehele oorlog heeft hij hem uit de handen van de bezetter kunnen houden. Vlak na de oorlog is de fiets in de prak gereden door ….. een Canadese militaire chauffeur. We hadden ook nog een radio. Een Tungsram? Vader had hem nog steeds niet ingeleverd. Op het laatst moest hij het wel, want iemand had ons verraden. De radio’s werden in een watergat gegooid in Enschede. Het was wel jammer, want mijn ouders misten zo de berichtgeving. Ze konden dus niet meer luisteren naar radio Oranje. Ik herinner mij nog de stem van Koningin Wilhelmina. We hadden in de oorlog ook een kaartje. Daar stonden een aantal stippen op. Als je daar een poosje naar keek, en je deed de ogen dicht dan moest je de koningin zien. Of dat waar was weet ik niet meer. Eten was er niet veel in die tijd. Een sneetje brood was ongeveer 5 bij 5 cm. Daar kreeg je dan twee of drie van per dag. Ze waren ook wat grijzig van kleur. Cobie vroeg wel eens aan moeder of moeder wel wat had gegeten. Moeder antwoordde steevast dat ze al had gegeten voordat wij waren opgestaan. Vader had het mee genomen van de fabriek. Mijn ouders hadden zich wel eerst afgevraagd of het niet schadelijk was. Ze hebben het door de stampot gestampt. We zijn er niet aan dood gegaan, maar de smaak was niet om er over te staan juichen. Het was ook een hele toer om het eten gaar te krijgen. Vooral de zomerdag. Vaak was het gas afgesneden door de Duitsers, of op last van de hen. M’ n zuster, Cobie en ik, gingen vaak met de kruiwagen naar het Hokjesveld om hout te sprokkelen. Het Hokjesveld lag aan de Haverkampweg, vlak bij de Keppelerdijk. Met een kruiwagen vol zeulden wij dan weer naar huis terug. De hele vracht werd dan in de schuur gelegd. Als vader s’ avonds thuiskwam ging hij in de schuur staan om de takken in kleine bosjes te breken. Cobie stond buiten en gaf het door aan mij in het washok. Ik gaf het weer aan mijn moeder die bij het fornuis stond. Zij stopte het in het fornuis. Zo kregen wij het eten gaar. Mijn ouders hebben een keer een hele grote boom uit het Aamsveen gehaald. Ik denk dat hij wel een doorsnede had van 30 of 35 cm. Ze waren met hun tweeën op de fiets. Stel je voor. Een boom omzagen. Takken er af. Dan de boom op de fiets leggen. En dan een aantal kilometers lopen. Een welhaast bovenmenselijke inspanning. De dag daarop werd de boom in blokken gezaagd, en in stukken gehakt. Massief hout moest je wel hebben voor de winter, want dat bleef langer smeulen in het vuur. Daarom stookten wij zomers, als er geen gas was, sprokkelhout. We spaarden zo het massieve hout voor de winter. Er is heel wat gekapt in de oorlog. Cobie en ik zijn wel eens mee geweest met vader en Evert Postma naar het Aamsveen. We hebben toen hout gehaald. Ik had op de terugweg wat moeite met de boomtak die ik moest meeslepen. Vader heeft de tak er toen maar bij genomen. Cobie lukte het wel om de tak netjes thuis te brengen. Cobie had als kind al een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ze was toen 10 a elf jaar. En ik 7 a 8 jaar. Moeder deed veel verstel en naaiwerk voor een boer die wij kenden. Ze kreeg dan van de boerin wel eens wat. De boerin was een lief mens. Vader heeft ook eens een keer een dag bij dezelfde boer gewerkt. De tuin bij het huis moest nodig gedaan worden. Ze zouden visite krijgen. Het onkruid stond er een meter hoog. Toen vader , na een dag werken, klaar was kreeg hij een liter melk. Enerzijds was hij wel blij met de melk. Het was goed voor de kleine Bertie. Het was wel melk zo van de koe. Maar anderzijds was hij toch ook wel teleurgesteld dat hij voor een hele dag werken zo weinig had gekregen. Moeder dacht er net zo over. Toen niet lang daarna de boerin bij ons kwam met verstelwerk, merkte ze dat er iets was. Beide vrouwen hebben het toen uitgepraat. Dat wil zeggen, moeder praatte en de boerin luisterde. Moeder heeft haar alles verteld. Over de ellende en alle zorgen en narigheid. Het maar steeds weer moeten zorgen dat er wat eten op tafel kwam. De zorg om ons toch nog netjes in de kleren te steken. De boerin zei aan het eind van het verhaal dat ze er eigenlijk nooit bij had stilgestaan. Ze zou het er met haar man over hebben. En dat heeft ze gedaan. En hoe! Later mochten mijn zus en ik, om de dag bij hun komen eten. Warm eten. Nou dat was maar wat fijn. We kregen toen goed te eten. Groente en vlees en aardappelen, soms met karnemelkjus. Het spaarde zo thuis wel een maaltijd uit. Daardoor hadden de anderen weer iets meer. We moesten er wel wat voor doen. Cobie moest wat kleine huishoudelijke karweitjes doen. Ik moest meestal houtjes hakken voor de kookpot voor het varkensvoer. Een keer viel er een bom ergens in het grensgebied. Ik was onderweg van de boerderij naar huis. Ik ben toen een noodwoning op de hoek van Glanerbeekweg – Schipholtstraat binnen gerend. Ene Zwaantje of Swaantje die later getrouwd is met Hendrik Bakker, haalde mij naar binnen. ‘Wees maar niet bang,’zei ze tegen mij. Het is gelukkig maar bij die ene bom gebleven. Vader had een stuk vliegtuigglas ( Mica?) bemachtigd. Met een handboormachine of mogelijk ook wel met een figuurzaag haalde hij daar een ring uit. Mooi glad gevijld maakte hij daar een bijtring van voor de kleine Bertie. Bert heeft dus mede dank zij het vliegtuigglas zijn tanden gekregen. Ik heb het al gehad over het Tjalkvet dat mijn ouders door het eten deden. Maar moeder maakte er ook kaarsen van. Een kaars was is in vijf minuten gemaakt. Ze nam een klont vet, maakte er een lange rol van. Dan sneed ze hem van boven tot beneden tot op het midden open. Vervolgens legde ze er een stuk touw in. Sneurstouw noemden we dat. Daarna plakte ze de kaars weer dicht. Klaar was hij. Hij brandde ongeveer een half uur. Vader had ook een soort molen gemaakt waar je koren mee kon malen. Dat koren zochten we op de korenvelden bij de boeren als ze hadden geoogst. Het zogenaamde nalezen van een korenveld. s ‘Avonds haalden we daar met z’n allen de graankorreltjes er uit. Daarna werd het gemalen. Moeder bakte er later brood van. Heerlijk was dat. Vader is een keer met twee mannen uit de buurt, met een ponywagen zonder pony, aardappelen wezen halen. Ze zijn drie dagen weg geweest. Ze hebben gelopen helemaal tot aan Mariënberg. Dat is ongeveer zestig kilometer. Het was om de beurt één trekken, één duwen, en één uitrusten in de kar. Op de terugweg konden ze in Enschede een pony op de kop tikken. De laatste kilometers hadden ze het dan nog wat gemakkelijk. Dat mocht ook wel, want de kar was behoorlijk vol. Eenmaal in de buurt aangekomen werd de zaak behoorlijk uitgedeeld. Totdat moeder op een gegeven moment tegen vader zei: ‘Vergeet ons zelf nou niet.’ Moeder is ook eens op voedseltocht geweest met Tante Mia uit Limburg. Jaja, helemaal van Glanerbrug naar Coevorden, op de fiets. Ze kwamen terug met bonen en spek.. Wat een rijkdom. Maar ook wat een gevaren op zulke tochten. Je liep immers het risico om onder een luchtgevecht of in een bombardement terecht te komen? Moeder en Tante Mia hebben nog een eind gelift op een vrachtwagen. Met de fiets en al er bovenop. Het was wel eng, zei moeder, want er waren plaatsen bij waar de elektriciteitsdraden nogal laag hingen. Een Duitse soldaat heeft hen daar nog voor gewaarschuwd. Gelukkig waren er ook nog goede Duitsers. Vader heeft een keer aardappelen gehaald ergens van een bouwland. Ten minste, hij heeft het geprobeerd. De honger werd steeds erger. Moeder zei tot vader; ‘Je zult eten moeten halen waar en hoe dan ook, want we hebben niets meer.’ ‘Ja, maar waar moet ik dat dan halen,’ zei vader? ‘Nou, zei moeder, ik ken iemand en die weet een stuk land wat gerooid is. Je kunt ze zo maar in de zak doen. Vader maakte heftige tegenwerpingen. Hij zei: ‘Dan moet ik stelen, en dat wil ik niet. Dat heb ik nog nooit gedaan.’ Maar moeder hield voet bij stuk. En s ‘avonds toog vader met nog iemand op pad. Toen ze de zakken vol hadden, en aan de terugtocht wilden beginnen, kwam de eigenaar opdagen. De andere man zat al op de fiets. Maar vader nog niet. Hij kon niet meer weg komen. Vader zat op de fiets. Met de ene hand had hij het stuur vast, en met de andere hand de zak met aardappelen. De boer hield hem tegen. Deze sloeg vader met een knuppel op de arm waarmee hij het stuur vast hield. Ook de hond van de boer ging nogal tekeer. Maar gelukkig beet hij niet. De boer sloeg maar en sloeg maar, terwijl vader verblind werd door de zaklamp die in zijn gezicht scheen. Vader heeft zich op het laatst maar van de fiets laten vallen. Hij is snel overeind gekrabbeld, en op de boer aangevlogen. Een keer of drie heb ik hem in het karrenspoor geslagen, zoals vader het later vertelde. Ik hoor het hem nog zo zeggen. De zak met aardappelen moest hij laten liggen vanwege een zeer pijnlijke arm. Ik herinner mij ook nog wel dat de ramen moesten worden verduisterd. Er mocht geen streepje licht door naar buiten schijnen. Alles moest donker zijn. Er waren speciale rolgordijnen van zwart papier. Ik begreep later dat die verduistering verband hield met het steeds sterker wordende verzet. En ook om de geallieerde vliegtuigen geen kans te geven. Kun jij je dat voorstellen dat steden zoals Enschede en Hengelo helemaal donker waren ´s nachts. De Duitsers hadden ook het elektriciteit afgesneden. Alleen op de hoofdleiding zat nog stroom. Daar tapten de Duitsers zelf de stroom af voor de gebouwen die zij zelf in gebruik hadden. Nu had je in die tijd nog van die houten lantaarnpalen met de leidingen bovengronds. Dus zo’ n meter of zeven a acht meter hoog. Deze draden liepen van vanaf de palen naar elk huis of blok woningen om deze van stoom te voorzien. Nu, van deze leidingen was de stroomvoorziening dus onderbroken. Op een keer, het was op een vroege maandagmorgen, besloot vader in zijn eentje de stroom te gaan aftakken. Hij kende daarvoor een handig foefje. Hij gebruikte daar voor een lange stok met twee gaffeltjes er aan. Daarop legde hij een koperdraadje, stak dat tussen de draden door, draaide het een kwartslag om, en liet het weer zakken tot het op de hoofddraad en de draad die naar de huizen liep. Wat er toen gebeurde was best komisch. Overal in de buurt vlogen de lampen aan. En aangezien er bij heel wat mensen de gordijnen open waren, moest vader ze allemaal uit bed kloppen om te zeggen dat ze de lampen uit moesten doen. Ik herinner mij ook nog dat vader een keer met een paar mannen uit de buurt hebben geprobeerd om de stroom af te takken. Ze hadden een ladder tegen een lantaarn geplaatst. Op het moment dat iemand boven op de ladder stond kwam er een vooraanstaand N.S.B aangefietst. Nog nooit heb ik iemand zo snel van de ladder af zien komen. Snel werd de ladder over het schoolhek gegooid. De N.S.B’er had, hoewel hij nog zo ’n 200 meter van de plek verwijderd was, het hele gebeuren wel gezien, doch hij deed niets. Wel keek hij erg streng en mompelde zoiets van: ‘Geen gekke dingen doen.’ Wat jeukten de knuisten van de mannen om hem eens een goed pak slaag te geven. Een zoon van deze N.S.B´er zat bij mij op de school. Ik heb hem er nooit mee geplaagd. Het was ook wel een aardige jongen. Hij werd ook wel geaccepteerd. Ineens was hij van school af. Ik denk door verhuizing. Mogelijk was het gezin niet meer veilig. Het ondergronds verzet werd immers steeds sterker. De jongen heb ik nooit meer gezien. Het aftakken van de stroom was niet zonder levensgevaar. Als je daarvoor werd gepakt dan kon je daarvoor worden opgepakt. En in het ergste geval kreeg je de kogel.
Er vlogen ook wel eens vliegtuigen over die strookjes zilverpapier uitstrooiden. Dat was wel een mooi gezicht als de zon scheen. Dan glinsterde dat mooi in het zonlicht. De bedoeling was om de radar te verstoren van de tegenpartij. Maar wij vonden het mooi speelgoed. Bij ons in de straat waren ter hoogte van de gereformeerde kerk in een weiland Duitse soldaten gelegerd. Men had daar grote tenten opgezet. Natuurlijk waren wij daar als Nederlandse jongens vaak bij. Och, er waren ook wel aardige Duitsers bij. Een Duitser herinner ik mij nog heel goed. Het was een koddig klein nogal dik mannetje. Hij reed vaak op een motor. Ik denk dat hij ordonnans was of zoiets. Wij moesten vaak om hem lachen want hij deed altijd heel lollig. Wij noemden hem Siepeloogje ( uienoogje) omdat zijn ogen altijd traanden. De bombardementen op Duitsland door de geallieerden werden steeds heviger. Ik was toen circa 8 jaar. Ik heb vaak met vader in de tuin staan kijken naar de luchtgevechten. We stonden dan bij onze schuur. De lucht richting het Roergebied was dan helemaal verlicht. Ook de andere plaatsen in Duitsland zijn hevig gebombardeerd. De rollen waren nu omgekeerd. Een aantal jaren na de oorlog heb ik enkele van die gebombardeerde plaatsen gezien. Hele straten of woonwijken lagen in puin. Ik denk aan de plaatsen Essen, Munster, Rheine, en Ahaus. In de buurt werd er druk over gepraat wat te doen. Veel mensen uit het dorp zagen we al vertrekken met kinderwagens, handkarren en dergelijke. Maar waar moest je naar toe. De oorlog loerde op dat moment overal. Overal in de buurt werd er over gepraat om wat te doen. Was het thuisblijven en afwachten, of vluchten? Maar waar dan naar toe? Vader en moeder hebben de kelder van ons huis maar in gereedheid gebracht. ‘Best kans, zei moeder, dat we op het laatst van de oorlog nog worden dood geschoten.’ Ondanks de slechte voedselvoorziening had ze toch nog kans gezien een schamel voorraadje aan te leggen. ‘Dat is voor dat het nog erger wordt, zei ze. Als we een paar dagen in de kelder moeten verblijven dan hebben we in elk geval nog wat.’ Toch kwam de bevrijding nog vrij snel. We zagen op de eerste Paasdag 1945 veel Duitsers lopen, met een witte doek om hun hals. Moeder moest op een gegeven moment al haar woede kwijt op een paar Duitse soldaten. ‘He, lelijke mof, nou kun je wel lopen he? Nou begin je hem te knijpen zeker. Een van de Duitse soldaten draaide zich geïrriteerd om, en ging met z’ n hand naar zijn geweer. Zijn schouders hingen vol met rijen kogels. Vader trok moeder snel naar binnen. ‘Hoe kun je dat nou zeggen? Die man kan ons nog net even neerknallen, zei vader.’ De soldaat leek veel op diegene die bij ons achter het huis kwam toen vader was opgepakt. Misschien was hij het wel. Gelukkig deed hij niets. Toch zie ik het nu als Gods bewarende hand. Niet alleen van dat moment, maar de gehele vijf oorlogsjaren. De aftocht van het Duitse leger was chaotisch. Grote groepen warend lopend. Allemaal met een witte doek om. Honderden zagen wij voorbij trekken op gestolen fietsen, zelfs kinderfietsjes. Alles wat maar rijden kon pikten ze mee. Ook de militaire auto’ s waren afgeladen vol. Veel soldaten waren dronken. Het was een prachtig mooi gezicht. Ik heb als jongen heel wat handen van onze bevrijders geschud. De soldaten deelden ook veel uit, o.a. sigaretten en snoep. Ik heb heel wat sigaretten opgeraapt voor mijn vader. Van alle kanten rukten de geallieerden op, ook door Duitsland richting Gronau. Als we achter ons huis stonden konden we het zien. Wat een vreugde, wat een blijdschap. Overal dansende mensen. Ook gelukkig dankbare mensen. Velen zullen ook de Here God hebben gedankt dat de macht van de bezetter was gebroken. Het moet voor de bevrijders zelf ook een hele belevenis zijn geweest. Ik heb het in mijn verhaal al gehad over de Nederlandse mannen die gevangen waren genomen door de Duitsers. En dat de Duitsers er achter reden met het geweer in aanslag. Nu zag ik hetzelfde, maar dan andersom. Duitse militairen waren gevangen genomen door de geallieerden. De Duitsers in looppas, de geallieerden er in een auto met het geweer in aanslag erachter. We hebben als jongens er naar staan lachen. Na enige tijd vertrokken de militairen weer. Ze hebben bij ons een afscheidsfeest gehouden. Het werd een afscheidfeest met koffie, wittebrood en uitgebakken spek. Ik mocht van moeder niet meer dan twee sneetjes brood met spekvet. Moeder zei: ‘Anders wordt je ziek.’ Zelf heeft ze één stukje spek gehad. Daar is ze drie dagen ziek van geweest.
|